Home » Columns » Nog maar amper op de helft

Nog maar amper op de helft

Het is woensdag 18 juli 2001, half twee in de nacht. Onrust spookt in m’n hoofd en stap vanuit m’n bed achter de computer en tik de eerste regels van dit stuk. Nauwelijks zes uur terug stierf mijn broer en honderdduizend beelden lichten blijvend op in mijn gedachten.

Mijn broer zie ik zwaar ademend op het bed in de woonkamer liggen met naast zich zijn partner die hem liefkozend over zijn bol aait en het klamme zweet van zijn voorhoofd wist. Wat een liefdevolle vrouw en wat een tederheid en tegelijkertijd ook kracht straalt er van haar uit. Dag en nacht, onvermoeibaar en met grote inzet heeft ze haar vent verzorgd en dat op een manier en wijze die overduidelijk haar grote liefde voor hem verraad en die de meeste respect verdiend.

Ik zie zijn oudste zoon en grote trots, wat heeft deze jongen toch ontzettend veel voor zijn vader kunnen en mogen betekenen, en dat niet alleen de afgelopen zes weken. In deze weken zijn de rollen van vader en zoon volledig omgedraaid. In de allerzwaarste periode van zijn leven was zijn zoon, zijn rots in de branding. Mijn broer, dusdanig verzwakt en verteerd door zijn ziekte, liet zich dankbaar en in volledig vertrouwen leiden en ondersteunen door de sterke armen van zijn zoon. Met veel liefde en onnoemelijke inzet heeft zijn zoon, samen met zijn vriendin, letterlijk dag en nacht voor hem klaar gestaan.

Ik zie zijn dochter – zijn grote knappe studiebol – die net als zoonlief en vriendin al die weken geen stap van zijn zijde week en hem verzorgde en ondersteunde waar maar mogelijk was. Niets was haar teveel en liefdevol heeft zij tot aan het einde haar vader met de hoogst mogelijke warmte omringd en verzorgd die een mens maar gegeven kan worden.

Ik zie de warmte en de liefde waarmee broerlief omringd werd, niet alleen door zijn partner, zoon en vriendin of dochterlief, maar door zovelen. Door “zien moatje” en zijn vrouw, door zijn schoonouders, zijn schoonzusje, zijn buren zijn vrienden, door hen die op elk moment van de dag (of nacht) klaarstonden! Ongelooflijk om te zien en te merken op hoeveel steun broerlief kon rekenen! Als broer ben ik daar ontzettend door geraakt en dank elk uit het diepst van mijn hart die mijn liefste broertje tot aan zijn dood toe zo geweldig heeft bijgestaan!

Samen met al deze onmisbare hulptroepen hebben wij als broers en zusters getracht een beschermend pantser om hem heen te vormen. Samen en uit alle macht die in ons was hebben we geprobeerd hem te beschermen, te helpen en te ondersteunen op onze manier en met alle middelen gevochten voor zijn genezing. Maar helaas, het mocht niet baten, ondanks alles heeft hij de strijd verloren, hier kon de liefde de dood nooit overwinnen. Het was een ongelijke en oneerlijke strijd en veel te vroeg voor hem, zijn gezin, zijn vrienden en familie.

Alléén de kinderen naar bed brengen, van school halen, nooit meer samen kunnen overleggen, nooit meer eens lekker tegen hem aan en veilig onder zijn arm liggen. Niet meer bij pappa op schoot, niet meer samen zwemmen, geen verhaaltje meer voor het slapen gaan. Zonder hem stappen, lol trappen, op visite gaan, ’n pilsje drinken, slap ouwhoeren, zijn stoel is leeg op elk feest, zelfs de Nacht is niet meer zoals hij is geweest, zijn nacht.

Maar in gedachten is en blijft hij voor altijd bij ons! Broertjelief, wie was hij eigenlijk? Wat was hij voor iemand?

Hij was de zevende in rij van totaal negen, geboren in Leek op 3 december 1950. Een belhamel, een schavuit, een levenslustige peuter die normale gezonde kwajongensstreken uithaalde. Hij was groter dan zijn meeste leeftijdsgenootjes, stak in alles met kop en schouder bovenuit en zag er daardoor ook ouder uit en tja, daardoor natuurlijk ook veel vaker de pineut!

Een knul met creativiteit en inventiviteit die een prachtige combinatie gemaakt dacht te hebben met het met uit wandelen gaan met zijn jongste broertje en tegelijkertijd fietsen met zijn vriendje. Gewoon achterop de fiets de wandelwagen erachteraan en dat was dus mijn eerste gebroken arm.

Broertjelief, als tiener van 11 – 12 jaar die ’s avonds om 7 uur nog niet thuis was, het avondeten gemist had, moe over de kook en pa over de rooie, “woar zit dat jong nou weer”? Vaderlief naar de plaatselijke chipsfabriek maar geen mens te zien, “alles dood en duuster” alleen een gigantisch grote shovel die nog over het terrein denderde met broertjelief in de cabine!

Broertjelief, de puber, achter het ‘Vraauwvolk’ aan, gewapend met een rolletje pepermunt op een wel heel specifieke plek in zijn pantalon om zo en daarmee het andere geslacht te imponeren. Als teenager van 17 de hartenbreker van menig “jonge maid” die als vliegen op de stroop afkwamen, op die knappe, goedogende en goedlachse knul! Dolverliefd was hij op de dochter van de nabuurboer en ontroostbaar toen zij met het hele gezin verkaste naar het verre Swifterbant.

Een zilveren gulden moest eraan geloven en werd door hem in tweeën gekliefd. Elk kreeg een helft en gold als tastbaar bewijs van eeuwige trouw. Jaren later was ik op bezoek in Swifterbant en het eerste wat ik onder mijn neus gedrukt kreeg door de buurboerdochter was een halve zilveren gulden en de vraag “hoe ist met je broer?”

Broer als twintiger, ondertussen de trotse vader van de twee knapste kinderen van de hele wereld, badmintonkampioen van de drie noordelijke provincies, scheurend over ’s Heeren wegen met een door hem zelf weer opgelapte barrel, van simca, eend, alfa of renault, de wilde haren langzaam aan verliezend maar nog boordevol streken. Broer de dertiger, de onvermoeibare knutselaar en alleskunner, lasser, bouwer en enthousiast motorrijder. Met omgebouwde tweewielige eenpitter – compleet met zwaailamp en sirene – achter de toerfietsers van de elektronicagigant aan, van Eindhoven naar Winschoten.

Maar ook de broer die achter in de dertig in emotioneel zwaar vaarwater terecht komt. Zijn jarenlange relatie strandt en komt bijna letterlijk en figuurlijk alleen tot stilstand. Hij mist zijn kinderen ontzettend en de steun die hij op dat moment zo hard nodig heeft krijgt hij van mensen die bijna op de vingers van een hand zijn te tellen. Het is Kerst en ik zit met hem in zijn nieuwe huurwoning en terwijl de rest van Nederland geniet van een glas wijn en een goede maaltijd schrapen wij samen de lijmresten van vorige bewoners van het beton, leggen tapijttegels, bikken de keukenmuren af en schuren en schilderen of ons leven ervan af hangt, het verdriet wordt letterlijk weggewerkt, geen stille nacht of rustige Kerst voor zijn buren.

Zo om de paar dagen draai ik zijn voordeur open, zet koffie voor hem klaar, smeer zijn broodje, schil wat aardappels en de groente, maak zijn bed wat toonbaar en bemoeder hem zo goed en kwaad als ik kan. Tot ik op zekere dag zijn bed opgemaakt en al aantref en met een ontzettend lief briefje op zijn kussen. Nu is het tijd om te gaan, ik ben hier niet meer nodig en gooi zijn sleutel bij het weggaan door zijn brievenbus.

Broer de veertiger, vind zijn geluk met zijn Rolling Stones prinses, de afzender van dat briefje. Hij leeft weer helemaal op, geniet weer volop van het leven met haar aan zijn zij en samen met haar komt er een groep nieuwe fijne en leuke mensen in zijn leven. Samen op vakantie, dingen kunnen doen die hij voortijd nooit voor mogelijk had gehouden, heeft gekund of misschien heeft durven doen, een nieuw gezinnetje stichten, en verdomd als ’t niet waar is, alweer een lot uit de loterij, alweer twee van de knapste kinderen ter wereld, een eigen huisje en eindeloos gelukkig zijn.

Broer de vijftiger… ik wou dat ik hier een halfuur over mocht praten, maar helaas het mag niet zo zijn. Zijn vijftigste verjaardag heeft hij en hebben wij nog samen mogen vieren in het IJsbaangebouwtje met borden langs de weg en bij de ingang:

“Broer 50 linksaf”, “Stempelpost”, “hier kluunen” en wij met een stel ouwe Friese doorlopers om de nek naar binnen sjokken, hapje en een drankje halen en raden wie van de twee ten tonele verschenen Sinterklazen de echte en nuchterste is. Het is feest, broerlief is op de helft, nog vijftig vakjes leeg op zijn stempelkaart.

Die broer van mij, ik zie hem nog zo voor me, die grote joviale, intelligente en knappe vent.

De creatieve, inventieve, handige en behulpzame kerel, hij draaide zijn hand nergens voor om, een echte alleskunner! Metselen, tegelzetten, dakdekken, stroom aanleggen, aanhangers ontwerpen en lassen, auto’s repareren, meubels maken, computers in elkaar zetten, een giga-eerstehulp hotline! Een probleem? Bel broer, hij wist wat te doen en als je niet oppaste stond hij met vijf minuten voor je deur om het voor je toe doen. Een harde werker en hij had de schurft aan mensen die “bie de minste of geringste klapscheet bie de keet blieven”.

Ik zie broerlief, af en toe ook teleurgesteld in mensen. Niet omdat hij wat terug vroeg of verwachtte maar omdat hij meer dan eens zijn neus stootte, zich gebruikt voelde, dan voelde hij zich niet meer dan een nummer, een salarisnummer, en werd hij in de steek gelaten op die momenten dat hij hen een keer nodig had. Broerlief, gelukkig met zijn prinses en met zijn oogappeltjes. Veel te vroeg kwam voor hem het einde, hij was nog lang niet klaar met zijn leven, hij had nog zoveel te doen, nog zoveel plannen, hij was nog maar op de helft.

Drieënveertig jaar mocht ik hem mijn broertje noemen, was hij mijn liefste broer, na drieënveertig jaar vertrok hij voor altijd, zwaaide ik, zwaaiden wij ‘m uit, wensten we hem een goede reis en een behouden aankomst. Samen met al die anderen mis ik hem, nog steeds, ook nu na twintig jaar.