Home » Columns » Juuhuvf..?

Juuhuvf..?

.. mag het raam dicht?” Dat was wat een van de klassekindjes van groep acht die ochtend vroeg. Fris aan een nieuwe dag begonnen was dat geregeld het eerste wat bij toch wel meerdere groepen waar ik kwam een bekend dingetje was.

Zomer of winter, bibberkids vlogen direct bij aanvang van de ochtend richting raamhandels en draaistangen om die vermaledijde tochtportalen te sluiten.

Terwijl ik dan mijn meegesjorde oorlogstuig op strategische plekken ontdeed van de verpakking en wat stapels propaganda zo voor het zicht legde dat de aandacht daarop al gevestigd was begon ik in de regel mijn verhaal door niets zeggend stil voor de klas te gaan staan. Als vanzelf verstomde het kindergeluid en wilde men wel eens horen wat ik te vertellen zou hebben.

Juist in die specifieke raamgevallen vroeg ik de voor mij zittende kinderkudde of ze het verhaal van de onderzeeër al kenden en stak ik dan van wal. Ik vroeg hen zich voor te stellen dat ze met zijn allen in zo’n onderwaterboot zaten en lekker tussen haaien en kwallen onder de oppervlakte zoemend vooruit brobbelden.. met de luiken dicht, dat wel. Dan kwam er geen water in en bleef de lucht binnen.

Tja, en zo ineens liet een van hen een lekkere zelfgemaakte frisse wind, eentje die ook nog eens heerlijk naar spruitjes rook. De rest van de bemanning raakte daarvan niet in jubelstemming, kneep de neus dicht en nam noodgedwongen een hap onsmakelijke lucht, want ja, geademd moest er wel natuurlijk. Hatsjoe .. proestte weer een ander en vlogen de klodders in het rond, een spettertje hier en daar achterlatend, geen oksel voor mond vloog het in het rond – adem-in-adem-uit.

Gezellig samengeklonterd in de ondergedoken boot circuleerde zo de lucht en hapte elk hieruit zijn aandeel zuurstof om daarvoor in ruil gul CO2 terug te wasemen. Onderwater even een luikje openen, nee, dat was er niet bij, en waar wat afgaat en niets bij komt tja, dat wordt vanzelf minder. De duikboot vulde zich steeds meer met lucht waarin geen zuurstof meer voorhanden was maar daarvoor in de plaats meer dan genoeg verpest door uienwalm en spruitjeslucht, vermengd met klontjes hoest-&-proest.

De kindergezichten voor mij spraken boekdelen, ze konden zich er meer dan levendig iets bij voorstellen. Mijn verhaal zette ik voort en tipte daarbij kort het verhaal van een verongelukte onderzeeër aan, eentje waarbij de bemanning op de bodem was gestuiterd en ze uiteindelijk bij gebrek aan zuurstof in de lucht versuften, in coma raakten en tenslotte voor altijd in slaap vielen.

Dat door voldoende ventileren de klasse-scheetjes verdreven werden en door iets geopende ramen lekker naar buiten wegwaaiden, frisse lucht ook verse zuurstof meebracht en dat er ook nog eens voor zorgde dat ze die lange vervelende gastlezing van mij ook nog eens beter konden volgen en minder snel over hun tafeltje versuft in slaap zouden vallen was wat ik in vervolg daarop vertelde.

Voordat het Oostenrijkse mannetje met dat gekke snorretje en die omhoog zwiepende arm en meer spannends ter sprake kwam snelden enkele bibberkids richting raamhandels en draaistangen om die vermaledijde tochtportalen te openen. “Mag het raam open, Juuhuvf..?”