België is al generaties lang het Slagveld der Naties. Belangrijke en bepalende veldslagen zijn hier geleverd zoals de Slag bij Waterloo. Het is het land van de Zuid-Nederlanders dat zo vaak aan de oorlogsverschrikkingen bloot staat. Ook de Eerste Wereldoorlog koos België als haar belangrijkste slagveld.
Oók in het begin van de 20e eeuw hielden de Belgische vertegenwoordigers in Europa met regelmaat het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte van de politieke ontwikkelingen die voor het land van belang waren. Voor de Belgische politiek was het als geen ander duidelijk dat een mogelijk nieuw Europees conflict op Belgisch grondgebied (en ten koste van België) zou worden beslist en de vertegenwoordigers zonden met regelmaat hun rapporten uit de Europese hoofdsteden naar de minister van Buitenlandse zaken in Brussel. Het verleden had ondubbelzinnig laten zien dat het land met recht de bijnaam “Slachtveld der Naties” had meegekregen.
Als buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister aan het hof van Berlijn was de ervaren baron Greindl benoemd. De door de wol geverfde Baron Jules Xavier Charles Joseph Léonard Greindl (1835-1917) had van 1876 tot 1878 als Secretaris Generaal van de AIA (Association Internationale Africaine) onder het koning Leopold II gediend. Als geen ander had deze diplomaat inzicht in de ingewikkelde en wereldomspannende verstrengelde belangen van de economische elites en was goed op de hoogte van het politieke machtsspel.
Uit de door hem verzonden politieke correspondentie blijkt dat hij bepaalde – achteraf gezien juiste? – vrede bedreigende ontwikkelingen waarnam en dat België betrokken zou raken bij een militair conflict. In zijn bericht van 27 oktober 1905 – 9 jaar vóór het uitbreken van de ‘Groote Oorlog’ – liet Greindl aan de minister van Buitenlandse Zaken Baron de Favereau het volgende weten:
Berlijn, 27 October 1905
Mijnheer de Baron,
Het standbeeld van veldmaarschalk graaf Moltke is gisteren te Berlijn onthuld. Des avonds op het gala-diner, hetwelk op de plechtigheid is gevolgd, heeft de keizer gezegd, dat de dag stof tot twee taosten geeft; de eerste gewijd aan het verleden en de herinnering. Van diepen dank jegens de Voorzienigheid vervuld, die in een groot tijdperk aan den grooten keizer zijn paladijnen schonk, wijdt Zijne Majesteit zijn eerste glas in stilte aan de herinnering van den grootsten veldheer van keizer Wilhelm.
Zijne Majesteit vervolgde, zeggende: “het tweede glas is gewijd aan de toekomst en het heden! De heeren hebben gezien, welke onze positie in de wereld is. Dus houden we het kruit droog, de degens gescherpt, het doel voor oogen, de krachten verzameld en de zwartkijkers verbannen! Ik ledig mijn glas op ons volk in de wapenen. Op het Duitsche leger en zijn generalen staf! Hoera, hoera, hoera!”
Men kan niet duidelijk zeggen, dat, trots alle officieuse tegenspraken, de keizer blijft gelooven, dat de politiek van Engeland te Parijs, te Tokio, te St. Petersburg, te Washington ten doel heeft niet enkel de betrekkingen met de groote Europeesche en buiten-Europeesche mogendheden te verbeteren, – wat volkomen gerechtvaardigd zou wezen – maar ook en voornamelijk Duitschland te isoleeren.
Er heerscht hier een onoverwinnelijk wantrouwen tegenover Engeland. Een zeer groot aantal Duitschers is overtuigd, dat Engeland bondgenooten tracht te werven voor een aanval op Duitschland, of, wat meer overeenkomstig de Engelsche ’tradities’ zou wezen, er aan werkt om op het vasteland een oorlog uit te lokken, waaraan het zelf niet zou deelnemen en waarvan het wel de voordeelen zou trekken. Men verzekert mij, dat vele Engelschen overeenkomstige vrees koesteren en bang zijn voor een aanval van Duitsche zijde. Ik vraag mij af, waarop te Londen een dergelijke indruk kan steunen. Duitschland is ten eenenmale niet in staat Engeland aan te vallen. Om een leger op Engelschen bodem te ontschepen, zou men ten minste eenige dagen achtereen meester van de zee moeten zijn, en Duitschland heeft geen enkele kans dat te worden.
Zijn vloot, verdekt opgesteld aan de beide uitgangen van het Keizer Wilhelm-kanaal, en in één nacht van de eene zee naar de andere kunnende stoomen, zou misschien met succes kunnen optreden om de blokkade der Duitsche havens te verhinderen. Het zou het ogenblik kunnen kiezen, dat het geschikt acht om een vijandelijk eskader met vermoeide bemanning en veel gebruikte machines aan te vallen. De Duitsche vloot is enkel daarvoor gebouwd; maar zij zou niet bij machte zijn zich te wagen aan een zeeslag op Engelands kust. De numerieke wanverhouding der strijdkrachten is daarvoor te groot. Wat betreft een aanval van Duitschland op de Engelsche koloniën, daarover behoeft men niet te praten. Het is duidelijk dat men er zelfs niet aan kan denken.
Zouden de menschen, die in Engeland blijk geven van vrees voor een onmogelijken aanval van Duitsche zijde, wel te goeder trouw zijn? Wenden zij dergelijke bezorgdheid niet voor ten einde aan te sturen op een conflict, dat de oorlogs- en handelsvloot en den geheelen buitenlandschen handel van Duitschland zou ten gronde voeren?
Indien Engeland in veilige positie verkeert, is Duitschland daartegenover zeer kwetsbaar. Duitschland te lijf gaand enkel om een concurrent te vernietigen, zou Engeland slechts zijn oude afdwalingen getrouw blijven. Het heeft achtereenvolgens in overeenstemming met Lodewijk XIV de Hollandsche vloot vernield, daarna de Fransche vloot en zelfs de Deensche vloot in vollen vrede, en zonder ook maar eenigszins te zijn uitgelokt, enkel omdat deze laatste een eerbiedwaardige kracht ter zee was.
Er is geen enkele aannemelijke reden voor een conflict tusschen Duitschland en Engeland. De haat der Engelschen tegen Duitschland spruit alleen voort uit den naijver, bij hen gewekt door de ontwikkeling van de Duitsche vloot, van den Duitschen handel en de Duitsche nijverheid.
Aanvaard, enz.
w.g. Greindl.