Home » Geschied-en-is
Categorie archieven: Geschied-en-is
Nie Wieder Krieg ….
Of ik de kinderen van groep acht misschien wat over ‘de geschiedenis’ wilde vertellen, was wat een collega van mijn toenmalige partner me vroeg. Mijn ‘lief-van-toen’ was leerkracht op een katholieke basisschool en mijn levenslange speurtocht naar ’t waarom & andere geschiedkundige waarheden hadden haar ook wat aan het denken gezet.
Ze had zelf nooit aandacht geschonken aan de vele ongerijmdheden die vast verpakt zijn in De Waarheid die zij als absoluut en enig had aangeleerd. Mijn gedrevenheid op dat gebied was intercollegiaal wel eens ter sprake gekomen aan de koffietafel en dat was ook de aanleiding van haar collega die voor groep acht stond om mij te vragen of ik wat ‘spannends’ kon vertellen, want iets interessants en boeiend vertellen bleek ik te kunnen.
Het was in 2000 de start van een 18-jarige verhalencarrousel op scholen door heel Nederland. Gewapend met kisten vol materiaal uit diverse oorlogen, bezocht ik tienduizenden kinderen uit groep 8 en 7/8. Met stapels authentiek materiaal uit WOII, WOI maar ook andere oorlogen zoals de Tweede Boerenoorlog en de Franse Revolutie stond ik met veel passie voor de klas.
Niet om de kinderen te leren om NA-te denken, maar juist om ZELF- te denken, ook om echt kritisch te zijn, niets voor zoete koek aan te nemen en te geloven. Proberen om lessen uit het verleden te trekken zodat ze geestelijk bewapend hun leven en de toekomst tegemoet konden treden. Scholen van alle gezindten, bevolkt met leerkrachten die alle politieke denkbeelden er op nahielden.
Kisten vol met oude documentatie uit die tijd, foto’s, bladen, boeken, tijdschriften en – in retrospectie beschouwd – vele malen objectiever dan vandaag de dag verondersteld wordt. Natuurlijk.. leugen en bedrog zijn de basiselementen in alle oorlogen, de mens, de massa, MOET mis-leid want geen enkel wel-denkend mens zal -zonder daartoe emotioneel toe aangezet te zijn- zijn medemens van het leven beroven.
Alles in het leven is emotie, oorlogen helemaal. Men liegt, bedriegt, manipuleert.. het zijn eeuwig en altijd gewetenloze individuen die dit aanzwengelen. Toen en nu..! Als het oorlogsmonster eenmaal is aangezet is het nauwelijks te temmen, het verslindt miljoenen levens, vernietigt alle goeds en laat de haat achter in haar puinhopen.
Een van de boeken die ik in het begin meenam in mijn hutkoffer was het boek van Käthe Kollwitz, Nie Wieder Krieg, een verzameling tekeningen en foto’s van oorlogsslachtoffers uit WOI.. een verschrikkelijke en indringende verzameling ellende. Het was inzichtelijk, dat wel.. maar ik heb het al snel thuisgelaten,
IK vond het te indringend, te gruwelijk, weggeschoten gezichten, ernstig misvormde lichamen, hompen mens. In meerdere talen verschenen vele aanklachten tegen de oorlog-die-alle-oorlogen overbodig zou maken, de leugen die altijd weer uit de kast getrokken wordt. De goeden tegen de slechten, het recht tegen het onrecht..
Nie Wieder Krieg.. maar de mens leert niets omdat het telkens en constant doelbewust op het verkeerde been gezet, zich door MIS-leiders telkens naar vernietiging laat leiden. Je kunt op 4-mei wel wat staan roepen of de Dam, vlaggen half stok steken maar als je niet bewust bent & kent over het Hoe en Waarom blijft het bij de wat schamele woorden.. Nie Wieder Krieg
First Flag
The original flag was made in June 1776, when a small committee – including George Washington, Robert Morris and relative George Ross – visited Betsy Ross and discussed the need for a new U.S. flag. Betsy accepted the job to manufacture the flag, altering the committee’s design by replacing the six-pointed stars with five-pointed stars. The historic episode is based on Washington’s journey to Philadelphia, in late spring 1776, a year before Congress passed the Flag Act.
Betsy Ross (1752–1836) was an upholsterer in Philadelphia who produced uniforms, tents, and flags for Continental forces. Although her manufacturing contributions are documented, a popular story evolved in which Ross was hired by a group of founding fathers to make a new U.S. flag.
The stars were disposed in a circle, symbolizing the perpetuity of the Union; the ring, like the circling serpent of the Egyptians, signifying eternity. The thirteen stripes showed with the stars the number of the United Colonies, and denoted the subordination of the States to the Union, as well as equality among themselves.”
Eén volk, één rijk, één geloof…
Een uitspraak die stamt uit 1492 uit de mond van Tomás de Torquemada, een Spaanse Converso (tot het katholicisme bekeerde Jood, in het Nederlands ook wel Maraan genoemd) die tot Grootinquisiteur benoemd werd. De door hem opgestelde Akte van Verdrijving (31 maart 1492) bepaalde dat alle Joden die zich niet tot het christendom bekeerden, binnen drie maanden het land moesten verlaten.
De gedwongen ‘uitwaaiering’ (ook wel diaspora genoemd) van de Sefardische kooplieden werd enkele honderden jaren later als iets positiefs gezien (‘celdeling is een teken van groei’). In een verklaring tijdens de naamgeving van de ‘Europa’ synagoge in Brussel in juni 2008 verklaarde José Manuel Durão Barosso (voorzitter van de Europese Commissie en zelf van Sefardische oorsprong) dat de diaspora als het groeibegin van een verenigd Europa gezien kon worden “De joodse diaspora was als het ware een voorloper van een verenigd Europa”
Eén volk, één rijk, één geloof…
Blank, Blauwogig & Blond – de Witte God
“Toen de Spaanse indringers hun voeten op overzeese bodem zetten werden ze door de inboorlingen met veel enthousiasme binnengehaald. De inboorlingen verkeerden in de waan dat ze te maken hadden met de ‘Hemelse Boodschappers’, de ‘Witte Goden’ die zoals hun geloof hen voorspelde ooit terug zou keren.
Kon Tiki, Illac, Viracocha werd deze god door de Inca’s genoemd (veer-god, zee van vet, melkzee), de Maya’s noemden hem Kukulkan, de Chibchas Bochia (de ‘witte mantel van licht’), in Peru droeg hij de naam Hyustus en de Tolteken en Azteken kenden hem onder de naam Quetzalcoatl.
Een blanke, blauwogige, blondharige, baardige man die de volkeren wetten, spraak, schrift, liederen, voedsel, vaste gewoonten ál zijn weten had gebracht en door hen als de ‘Witte God’ werd vereerd. Meer dan 2.000 jaar vóór dat Inca-imperium zijn macht vestigde, zelfs zo’n 10.000 jaar VOOR de westerse jaar-tellingen, in de periode NA de alles-en-wereld-omvattende-verwoestende-catasrofe die zeeën drooglegde en bergen en continenten liet verzinken, toen bouwden deze godenzonen een grote stad rond het Titicaca-meer
De ‘Witte God’ zou zijn volk in noordelijke richting verlaten en wandelde hij over het water van de Stille Oceaan richting Ecuador met de belofte ooit bij zijn volk terug te keren.”
Columbus: “Mijn verkenners vertellen, dat ze na een mars van 12 mijl bij een dorp kwamen dat ongeveer 1000 inwoners telde. Ze werden door de inboorlingen met grote vreugde ontvangen en naar hun mooiste huizen gebracht.
De bewoners omarmden hen, kusten hun handen en voeten en probeerden hen op allerlei manieren aan het verstand te brengen dat ze wisten, dat de blanke mensen van de zetel der goden gekomen waren. Ongeveer honderd vrouwen en mannen smeekten hen mee te nemen naar de hemel van de onsterfelijke goden…”
Ze vertellen dat de zonnegod, de stamvader van de Inca’s in oeroude tijden één van zijn zoons en één van zijn dochters naar hen toe zond om kennis bij te brengen. Deze afgezanten werden wegens hun taal en hun lichte huid door de mensen als goddelijk erkend. De heersende klasse van de Peruaanse Inca’s heeft een lichte huid.
De voorname vrouwen zijn een lust voor het oog, zij weten dat ze mooi zijn en ze zijn het ook werkelijk. Het haar van de mannen en de vrouwen is zo blond als de kleur van rijpe aren en sommige hebben een lichtere huidkleur dan de Spanjaarden. Ik heb in dit land een vrouw met een lichte huid gezien, die een bijzonder blank kind had. Volgens de mening van de inboorlingen stammen zij af van de goden.”
The Great White Fleet
De USA ging zich begin 1900 steeds meer manifesteren als een aankomende en Grote Wereldmacht. Om spierballen te tonen besloot de Amerikaanse president Theodore Roosevelt in 1907 – als een soort van debutantenbal – de Amerikaanse vloot op wereldtournee te sturen. Van 16 december 1906 tot 22 februari 1909 voer een vloot van 16 nieuwe oorlogsschepen, waarvan de boegen opvallend wit waren geschilderd, de wereldzeeën rond. Pure intimidatie en steen in het grote bouwwerk van de nieuw te vormen Economische Wereldorde onder Angelsaksisch regime.
Zo bezocht de vloot onder andere Trinidad, Brits West-Indië, Brazilië, Chili, Peru, Mexico, Hawaï, Nieuw Zeeland, Australië, Filippijnen, Japan, China, Ceylon, Egypte, en Italië. In de Magdalenabaai hield deze vloot in 1908 een demonstratieve serie schietoefeningen, daarmee haar macht demonstrerend en haar territorium afbakenend richting vermeende Japanse en Duitse kapers.
De Great White Fleet bestond uit de oorlogsbodems Connecticut – Kansas – Vermont – Louisiana – Georgia – New Jersey – Rhode Island – Virginia – Minnesota – Maine – Missouri – Ohio’ – Alabama – Illinois – Kearsarge en Kentucky en werd begeleid door de bevoorradingsschepen Culgoa en de ‘lacier, het onderhoudsschip de Panther, de Yankton voor de brandstofbevoorrading en hospitaalschip de Relief. Daarnaast zorgde een kleine flottielje van 6 oudere jagers voor de escorte.
Tijdens deze intimidatietoer zou Woodrow Wilson, die in 1913 Roosevelt opvolgde, in 1907 een verklarende rede afgeven.
De toekomstige koers van Amerika was er op gericht om het privékapitaal te beschermen, want “omdat handel geen rekening houdt met nationale grenzen en producten de hele wereld als één markt beschouwen, moet het vaandel van deze Staat [USA] hen volgen en alle barrières vernietigen die sommige naties opwerpen. Buitenlandse Zaken moet de concessies van onze financiers beschermen, zelfs ten koste van de soevereiniteit van onwillige naties. Er moet ruimte zijn voor het verwerven of installeren van kolonies want geen enkel nuttig plekje op de wereld mag aan onze aandacht ontsnappen of ongebruikt blijven.”
Onomwonden liet hij zien dat het ging om de economische (al)macht. Later, toen Amerika bij de wereldwijde slachting betrokken raakte, liet hij duidelijk weten dat Amerika betrokken was in een gevecht om “de controle over de economische rijkdommen van de wereld.”
Oorlog is misleiding en bedrog – Fré Morel
Onvergelijkbaar
In de nacht van 9 op 10 november 1938 werden in Duitsland ca. 7.700 Joodse woonhuizen, bedrijven en synagoges aangevallen, beschadigd en vernield, een gruwelnacht die historisch als Kristallnacht te boek gesteld is waarbij 93 mensenlevens te betreuren waren
Rond halftwee ’s middags daalde op 14 mei 1940 een regen van 97 ton brisantbommen neer op de binnenstad van Rotterdam waarbij 40.000 huizen, bedrijven en kerken werden verwoest en vernield. Een inferno dat historisch als Het Bombardement van Rotterdam te boek gesteld is waarbij 900 mensenlevens te betreuren waren.
Vuil Spel – De Spaanse Burgerslachting 1936
“What a delightful idea, what a great adventure …”
Generaal Francisco Franco zette op 6 augustus 1936 voet op Spaanse bodem. Twintig dagen na het begin van een verschrikkelijke en bloedige burgeroorlog die 2 jaar en 9 maanden zou voortduren. Dat de jongste Spaanse generaal deze massamoord zou leiden, was geen uitgemaakte zaak. De staatsgreep stond feitelijk onder regie van generaal Emilio Mola Vidal. Na de staatsgreep was Generaal José Sanjurjo voorbestemd om de rol van staatshoofd te vervullen. De weigerachtige Francisco Franco moest met financiële voordelen voor hemzelf en zijn familie overgehaald worden en liet pas zo’n drie weken na aanvang van het bloedvergieten zijn gezicht zien. Islamitische Marokkaanse soldaten hebben dan al het fascisme zijn geboorteland ingebracht.
Veel belangrijker echter was de rol van Engeland dat met argusogen de politieke situatie in Spanje in de gaten hield en bedacht was op een marxistisch georiënteerd politiek systeem. Daarnaast heeft ook de katholieke kerk een rol van groot belang gespeeld, maar bovenal was de rol van de economische machthebber Juan Alberto March Ordinas, die achter de schermen met miljoenen zijn belangen hooghield, doorslaggevend. Zonder deze schimmige en puissant rijke bankier was de Spaanse broedermoord ondenkbaar geweest. Dat was toen, maar vandaag de dag is het niet anders. Het zijn altijd de economische bevelvoerders, de ‘banksters’, de politieke schurken en de leugens fabriekende & Nep-nieuws verspreidende media die achter elke oorlog verborgen zitten. Iedere oorlog is gebaseerd op misleiding en bedrog.
Het verhaal van de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) kan niet verteld worden zonder de belangrijke en allesbepalende rol van de Joods-Spaanse multimiljonair Juan March, zonder de geopolitiek van het Britse Rijk en de rol die de Britse geheime dienst MI6 en de Bank of England hierin gespeeld hebben. Dit is een nauwelijks belicht deel van de geschiedenis. Zonder deze betrokkenen en de bijzondere samenwerking tussen politiek, kerk en kapitaal zou de Spaanse geschiedenis volkomen anders zijn verlopen en waren vele honderdduizenden mensenlevens niet verloren gegaan in wat als de Spaanse Burgeroorlog de geschiedenis in zou gaan.
Politieke onrust
Een mislukte en uiterst discutabele militaire campagne in Spaans-Marokko halverwege de twintiger jaren van de vorige eeuw zorgt ervoor dat de Spaanse publieke opinie zich tegen de regerende vorst, Alfonso XIII, keert. De schuld van het militaire avontuur en de verpletterende nederlagen waarin officier Francisco Franco zich op een bloedige, doortastende manier had weten te onderscheiden, krijgt de karakterzwakke koning in de schoenen geschoven. De onrust neemt zo’n ernstige vorm aan dat generaal Miguel Primo de Rivera zijn kans schoon ziet om in september 1923 een militaire staatsgreep te plegen naar het voorbeeld van de Italiaanse fascistenleider Benito Mussolini. Het is wel een coup van bijzonder kaliber omdat koning Alfonso XIII deze staatsgreep steunt. In de daarop volgende zeven jaar is het in feite de militaire junta met aan het hoofd Primo de Riviera die in Spanje de lakens uitdeelt.
De multimiljonair Juan March, op dat moment de op zes na rijkste man ter wereld, krijgt het dan aan de stok met Primo de Rivera. Deze wijkt daarom in 1924 uit naar zijn Franse buitenverblijf in Biarritz. De uit Mallorca afkomstige Juan March is een bijzonder intrigerend heerschap. Hij is een hebzuchtige, op geld, materie en macht beluste, meedogenloze, onverzadigbare man. Een ordinaire speculant, grootgrondbezitter, mediamagnaat, oliebaron en politicus, die later zijn eigen bankiershuis stichtte.
De “koning der smokkelaars” zoals hij ook wel genoemd wordt, handelt in van alles en nog wat. Hij heeft onder meer met tabakssmokkel en andere dubieuze handel een enorm vermogen opgebouwd. Hij levert zonder bezwaar aan iedereen zolang het hem financieel voordeel oplevert. Gedurende de Eerste Wereldoorlog wist hij gedurfd en gewiekst het ingestelde handelsembargo te ontduiken. Hij leverde van alles aan zowel de Entente-machten, het bondgenootschap onder Engels-Franse leiding, als ook aan de Centrale Mogendheden van de Duitse, Oostenrijks-Hongaarse en Ottomaanse vorsten. Het leverde hem voordelige handel op met wapens, munitie, alcohol, tabak, enzovoort. Gewetenloos leverde hij aan zowel het koloniale Spaanse leger als ook aan de tegenpartij van de door Mohammed Abdelkrim El Khattabi aangevoerde opstandige Rif-rebellen. In de Tweede Wereldoorlog zal hij deze handelswijze herhalen en levert hij opnieuw al het mogelijke aan de AS-mogendheden èn de geallieerden. Naderhand drijft hij handel met het Franco-regime, maar ook met Don Juan de Bourbon (zoon en troonopvolger van Alfons XIII, vader van koning Juan Carlos I de Bourbon). Tegenwoordig is Banca March, de bank van Juan March, een invloedrijke en beslissende Spaanse familiebank.
Na de staatsgreep van De Riviera krijgt professor José Calvo Sotelo, econoom en jurist, de opdracht om economisch orde op zaken te stellen. Als minister van Financiën slaagt Sotelo erin om de overheidsinkomsten behoorlijk te verbeteren, onder andere door een staatsmonopolie op aardolie in te voeren. Op vrijdag 24 juni 1927 zou dat resulteren in het opzetten van de CAMPSA – Maatschappij van Aardolie Monopolie (Compañía Arrendataria del Monopolio de Petróleos S.A.). Met nieuwe wetgeving bestrijdt hij de welig tierende smokkel en fraude en versterkt hij de fiscale controle. Juan March voelt zich enorm belemmerd in zijn manier van zaken doen door deze maatregelen van Sotelo. Maar ook toen deed opgeld wat vandaag de dag nog steeds opgang maakt, namelijk dat “geld wat stom is, recht maakt wat krom is”. Juan March slaagt erin met Primo de Riviera tot overeenstemming te komen. Juan March wendt zijn invloed aan bij het onderdrukken van de Marokkaanse onlusten en ontvangt als tegenprestatie voor zijn verraad van opstandelingenleider Mohammed Abdelkrim El Khattabi, notabene een handelspartner, zijn handelsvrijheid terug. Zo krijgt hij economisch de handen weer vrij. Het legt hem bepaald geen windeieren. In 1926 richt Juan March zijn eigen bankiershuis op dat nauw samenwerkt met het toentertijd zo vermaarde Engelse bankiershuis Kleinwort, Sons & Co.
De economische crisis die de wereld teisterde, liet Spanje niet ongemoeid. Het leidde tot onrust en onlust en tot steeds feller wordende burgerprotesten tegen het zittende bewind. Niet alleen de democraten en republikeinen laten van zich horen, maar óók binnen de militaire Junta neemt de onvrede toe. Het leidt ertoe dat Primo de Riviera in januari 1930 aftreedt en zijn heil in Frankrijk zoekt. Het aftreden van Primo de Riviera noodzaakt ook José Calvo Sotelo om terug te treden en zijn ministerspost neer te leggen. Generaal Damasco Berenguer neemt daarop de macht over. Deze gebeurtenissen kunnen echter niet voorkomen dat in de loop van 1930 de protesten tegen de monarchie steeds luider en feller worden. Daardoor ziet Alfonso XIII zich gedwongen verkiezingen uit te schrijven. Spanje dreigt uit elkaar te vallen. Allerhande facties zetten zich af tegen de monarchie, staan tegenover elkaar, eisen afzonderlijk hun vermeende rechten op. Zij verlangen onafhankelijkheid en soevereiniteit zoals de Basken en de Catalanen.
Politiek links vraagt steun aan de invloedrijke Juan March om de monarchie te laten vallen en de omvorming naar een republiek te steunen. Als ‘links’ zou triomferen, krijgt hij de garantie op de bescherming van zijn imperium in ruil voor zijn steun. Juan March is ongewillig en zeker niet overtuigd van zijn eigen voordelen, hij weigert. Dit wordt hem niet in dank afgenomen. In april 1931 vinden de voorgenomen verkiezingen plaats en de republikeinen winnen met overgrote meerderheid. Op dinsdag 14 april 1931 wordt vervolgens de republiek uitgeroepen, Alfonso XIII kiest eieren voor zijn geld en vertrekt, zonder zijn troon op te geven, naar het buitenland. De verkiezingsuitslag dwingt ook José Calvo Sotelo om in ballingschap te gaan. In eerste instantie trekt Sotelo zich terug in Lissabon, later vestigt hij zich in Parijs.
Onder leiding van oud-minister Niceto Alcalá-Zamora wordt een interim-regering gevormd. Op donderdag 10 december 1931 wordt Zamora tot president van de Tweede Spaanse Republiek verkozen met Manuel Azaña als premier. De politieke zwaai naar links doet politiek Engeland de wenkbrauwen fronsen. Een marxistisch/communistisch Spaans bewind is wel het laatste wat de Britten voor ogen staat. Een Europa dat verder oprukt naar links krijgt in hun ogen geen genade. Door de linkse machtsovername komt Juan March steeds verder in de beklaagdenbank en moet hij terechtstaan, behalve voor verleende steun aan de regering van Primo de Riviera, ook voor het door omkoping verkregen (snuif)tabaksmonopolie in Marokko. De regering Azaña zet Juan March op woensdag 15 juni 1932 vast in een Madrileense gevangenis. Dat belet hem echter niet zich tegen de nieuwe machthebbers te verzetten. Vanuit de gevangenis koopt hij enkele regeringsgetrouwe kranten op, waaronder Madrid Luz, El Sol en La Vo. Hij begint een heftige mediacampagne tegen de republikeinse regering en bestookt hen met beschuldigende en manipulatieve artikelen.
Generaal Francisco Franco, sinds 1926 de jongste Europese generaal, heeft een ambivalente houding tegenover de nieuwe republiek. Om zijn carrière niet in gevaar te brengen, houdt hij zich op de achtergrond en accepteert met tegenzin zijn benoeming op posten in La Coruña (Galicië in het noordwesten) en de Balearen (de eilandengroep Ibiza, Formentera, Mallorca en Menorca). De belangrijkste reden voor die benoemingen is om deze houwdegen, zoals men Franco ziet, op veilige afstand te houden van andere potentiële deloyale militairen. De maatregelen van de regering Azaña brengen geen rust, integendeel. In januari 1932 pleegt een aantal officieren een mislukte staatsgreep. Het overgrote deel van het leger betoont vooralsnog zijn steun aan de regering van premier Manuel Azaña.
De republiek kan echter niet voldoen aan de verwachtingen die ze gewekt heeft. Daarop trekken linksradicale groeperingen hun steun in en gaan in verzet tegen de regering Azaña. Op woensdag 10 augustus 1932 volgt een nieuwe couppoging, ditmaal geleid door generaal José Sanjurjo, door Juan March vanuit zijn cel en met 20 miljard Peseta’s (€ 2,25 miljoen) gefinancierd. Generaal José Sanjurjo steunde aanvankelijk de republikeinse regering, maar hij raakt in conflict met premier Azaña. De afwijzende houding van Sanjurjo ten aanzien van de voorgenomen regionale autonomie voor Catalonië en Baskenland en zijn verzet tegen militaire hervormingsplannen zijn voor premier Azaña redenen om hem te vervangen door generaal Michael Cabanellas. De staatsgreep mislukt. In zijn vlucht naar Portugal geeft Sanjurjo zich in Huelva over. Hij wordt ter dood veroordeeld, maar het vonnis wordt later omgezet in levenslange gevangenisstraf. Invloedrijke connecties zorgen ervoor dat hij in maart 1934 amnestie verkrijgt. Hij verblijft daarna in de Portugese badplaats Estoril in afwachting van betere tijden.
Vanuit zijn cel zet Juan March zich onvermoeibaar in om het door hem verfoeide republikeinse bewind ten val te brengen. Ruimhartig en royaal door hem gefinancierd, weet politiek rechts zich te organiseren. Op zaterdag 4 maart 1933 ziet de CEDA, de Spaanse Confederatie van Autonoom Rechts (Confederación Española de Derechas Autónomas) het licht. De CEDA was in de basis een conservatieve katholieke partij die zichzelf tot doel gesteld had de positie van de machtige Roomse kerk te handhaven en te verdedigen. Onder aanvoering van partijleider José María (Jefe) Gil-Robles had men de taak op zich genomen de christelijke beschaving, het gezin, het bezit der grootgrondbezitters en dat van de megakapitalisten te beschermen. Terwijl de CEDA zich opmaakt voor de komende ontwikkelingen blijft de politieke onrust bestaan, wat ervoor zorgt dat in september 1933 het doek voor de regering Azaña valt. Het Spaanse leger was in dat jaar opgesplitst in twee ideologische kampen, de rechtervleugel in de UME, Spaanse Militaire Unie (Unión Militar Española), terwijl de linkervleugel zich twee jaar later, in 1935 zal samenvoegen tot de UMRA, de Militaire Unie van Republikeinse Antifascisten (Unión Militar Republicana Antifascista).
Juan March wordt overgeplaatst naar de Alcalá de Henares, de gevangenis van waaruit het hem later lukt te ontsnappen. March weet uit ervaring dat met geld alles te koop is, zelfs mensen zijn te koop. Zo wordt cipier Eugenio Rodríquez Vargas omgekocht en 14 dagen voor de op handen zijnde nieuwe verkiezingen, op donderdag 2 november 1933, wordt Juan March uit zijn cel en gevangenschap bevrijd. Hij slaagt erin naar de Engelse enclave Gibraltar te vluchten. Op zaterdag 18 november 1933 vraagt Spanje aan Engeland om zijn uitlevering, maar de Britten hebben hun invloedrijke vluchteling reeds acht dagen eerder, op vrijdag 10 november 1933 per schip naar Frankrijk laten ontkomen. Via Marseille zet Juan March zijn reis voorlopig verder voort naar Parijs.
Bij de verkiezingen van zondag 19 november 1933 behaalt de CEDA 115 zetels. Met weliswaar de meeste stemmen, heeft de CEDA toch geen meerderheid. President Niceto Alcalá-Zamora passeert José María Gil-Robles en geeft aan Alejandro Lerroux van de Radicale Republikeinse Partij (Partido Republicano Radical) de opdracht om een nieuwe regering te vormen. Op de achtergrond blijft Juan March persoonlijk, politiek en financieel actief in de strijd tegen de republiek, waarbij hij afwisselend in Londen, Zurich en Lissabon verblijft. Begin 1934 keert hij naar Spanje terug, dit keer om als parlementslid op het regeringspluche plaats te nemen. Hij was met meerderheid van stemmen gekozen als afgevaardigde voor de Balearen. In mei 1934 krijgt José Calvo Sotelo amnestie en keert ook hij terug in de politieke arena als vertegenwoordiger van Spaans Herstel (Renovación Española). In de daaropvolgende jaren groeit hij uit tot een van de belangrijkste rechtse Spaanse politici. Sotelo richt in dat jaar het Nationaal Blok (Bloque Nacional) op, een bundeling van twee monarchistische stromingen. Hoewel beiden in dezelfde politieke vleugel actief zijn, zit Sotelo opnieuw in het (politieke) vaarwater van Juan March.
De hervormingen van de regering Azaña worden teruggedraaid, wat grote onrust tot gevolg heeft. Catalanen en Basken komen in opstand en linkse groeperingen verenigen zich in het Frente Popular. Socialisten, anarchisten, communisten, trotskisten en separatisten slaan, met steun van de Sovjet Unie en Mexico, gewapend de handen ineen en binden letterlijk en figuurlijk de strijd aan met de nieuwe regering. Het leidt ertoe dat op zaterdag 6 oktober 1934 Asturische mijnwerkers een massale staking beginnen, wat in heel Spanje uitloopt op rellen, betogingen en stakingen. Tegelijkertijd eisen de Catalanen en Basken de hun toegezegde autonomie op. Onder aanvoering van de te hulp geroepen generaal Francisco Franco en luitenant-kolonel Juan Yagüe slaan koloniale Marokkaanse troepen zowel de staking in Asturië alsook de opstand van de Basken en Catalanen bloedig neer. Ze gebruiken daarbij dezelfde gewelddadige tactieken die eerder gebruikt waren tegen opstandige inheemse stammen in Spaans Marokko. Uit dank hiervoor krijgt Franco zijn bevordering tot hoofd van de Generale Staf.
De CEDA krijg als beloning in oktober 1934 drie ministersposten in de regering. Het brengt Spanje geen rust of stabiliteit. Niet veel later valt in 1935 de regering Lerroux, wat leidt tot nieuwe verkiezingen in februari 1936. De linkse en republikeinse partijen trekken lessen uit hun fouten en verenigen zich in één front. De verkiezingen van zondag 16 februari 1936 worden nipt gewonnen door het Frente Popular. José Calvo Sotelo wordt een van de vurigste tegenstanders van de nieuwe regering en leidt de oppositie. Juan March heeft een vooruitziende blik en wijkt op zondag 16 februari 1936 uit naar het Franse Biarritz. Van daaruit richt hij zich op de komende ontwikkelingen. Het was ook vanuit Biarritz dat hij enkele weken later Juan Ignacio Luca de Tena de opdracht liet geven om in Engeland een vliegtuig te charteren dat een belangrijke rol gaat spelen in de op handen zijnde staatsgreep. Dit was een ‘de Havilland 89 Dragon Rapide’ die eigenlijk bedoeld was om generaal Sanjurjo vanuit Portugal naar Spanje over te brengen. Vervolgens moest het toestel de nog weifelende en te over te halen Francisco Franco vanuit zijn ballingsoord naar Marokko vliegen, waar hij de leiding op zich moest nemen het Afrikaanse leger.
De verkiezingsuitslag zet belangrijke leden van de UME, waaronder de generaals Emilio Mola Vidal, Joaquín Fanjul, Juan Yagüe, José Sanjurjo, Gonzalo Quiepo de Llano, Manuel Goded en Juan Luis Beigbeder aan tot de voorbereiding van een staatsgreep. Generaal Mola Vidal, oud-bevelhebber van het koloniale Afrikaanse leger, is het militaire brein achter de staatsgreep met Juan March als economische grootmeester in de coulissen. Mola Vidal heeft een compleet uitgewerkt scenario klaarliggen om het land na de machtsovername als een nieuw type rechtse, semi-autoritaire republiek te gaan besturen. De naar Portugal uitgeweken Sanjurjo zou na het slagen van de staatsgreep aan het hoofd van de militaire Junta het land gaan besturen.
Twee dagen na de verkiezingen, op dinsdag 18 februari 1936, komt de UME bijeen in Madrid waar wordt besloten dat op maandag 20 april 1936 de staatsgreep plaats zal vinden. Hoewel hij vanwege zijn militaire positie bij de groep betrokken is, blijft Franco, zoals nagenoeg alle Spaanse officieren, tot vrijwel het laatste moment formeel loyaal aan de republikeinse regering. Franco weegt zorgvuldig zijn kansen en is erg terughoudend in zijn toezegging aan generaal Mola Vidal om zich volledig achter de opstandelingen te scharen. De onzekere uitkomst van de coup speelt voor hem een doorslaggevende rol in zijn opstelling. De door de leden van de UME geplande staatsgreep wordt door het ontbreken van voldoende steun en materiële middelen uiteindelijk naar een later tijdstip doorgeschoven. Het weekend van vrijdag 31 juli 1936 werd genoemd als mogelijk eerstvolgend moment.
Het nieuwe bewind staat opnieuw onder aanvoering van Azaña, die in mei 1936 tot regeringsleider is benoemd. De regering heeft lucht gekregen van de plannen van de UME en bevordert de betrokken generaals op ver uiteen liggende posten. Generaal Mola Vidal wordt commandant van Pamplona (noord Spanje), generaal Goded commandant van de Balearen. Generaal Varela wordt tot gevangenisstraf veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de staatsgreep van 1932 en verdwijnt in de gevangenis van Cádiz. Generaal Franco wordt in maart 1936 bevorderd tot militaire bevelhebber van de Canarische Eilanden en Juan Luis Beigbeder, de militair attaché in Berlijn, krijgt overplaatsing naar Tétouan (noord Marokko).
Juan March zit ondertussen niet stil. Deze economische gran maestro is achter de schermen voortvarend aan het werk om het financiële netwerk op te bouwen dat onmisbaar is voor elke staatsgreep, wil het kans van slagen hebben. Via het Londense bankiershuis Kleinwort Sons & Co stelt hij een aanvangskrediet beschikbaar. Kleinwort Sons & Co was sinds de jaren 1920 gelieerd aan de Rothschild bankiers en is ook het bankiershuis dat March’s persoonlijke, zakelijke en financiële zaken regelt. Pikant detail, de bank is medefinancier van het Duitse Kruppconcern, de kanonnenfabrikant van het opkomende nazibewind in Duitsland. March strooit gul en kwaadaardig met de middelen die hij ruimschoots ter beschikking heeft. In maart 1936 kan via Kleinwort Sons & Co al een krediet van £ 500.000 aan de nationalisten verleend worden, een krediet waarvan de limiet telkens verhoogd wordt. Het is met name Juan March die de coupplegers in feite een blanco cheque verleent en persoonlijk voor hen borg staat. Ter dekking van de kredieten deponeert de bankier alleen al in 1936 in totaal ruim 50 ton goud en grote hoeveelheden Italiaanse waardepapieren bij Kleinwort, Sons & Co. Spaanse emigranten en gefortuneerde Spanjaarden krijgen de aansporing om hun geld, juwelen en goud bij dezelfde bank in te brengen, bedoeld als oorlogslening aan de nationalisten.
De ervaring met eerdere couppogingen was dat veel officieren een afwachtende houding aannamen en dat het overgrote deel van de manschappen zich loyaal achter het wettige (republikeinse) gezag opstelde. Hierdoor kan maar voor een klein deel op het reguliere Spaanse leger gerekend worden. Het overgrote deel van de Spaanse generaals is gekant tegen een staatsgreep. Van de 15.167 officieren is zo’n 30% (4.660 man) bereid om in opstand te komen, een percentage dat bij de 8.850 onderofficieren ongeveer hetzelfde ligt (31%, 2.750 man). Het grootste percentage bereidwilligen was te vinden bij de Guardia Civil (ca. 50%), gevolgd door de Carabineros (± 40%), de Guardia de Asalto (de republikeinse politie/militie, ± 30%) en de Spaanse luchtmacht (Fuereas Aeras Aspanoles, 25%). De 112.200 gewone soldaten zijn nauwelijks bereid tot verzet, hoogstens 10% voelt ervoor om tegen de republiek in opstand te komen.
Bij de Spaanse marine was de tegenstelling het grootst. Bijna 100% van alle officieren is bereid de opstand te steunen, terwijl de onderofficieren en overige manschappen vrijwel allen loyaal zijn aan de republiek. Vooral de houding en opstelling van de marine is op het moment ‘X’ van groot belang. De revolutionaire strijd zal in hoofdzaak gevoerd moeten worden door het Afrikaanse leger dat voor het grootste deel bestaat uit islamitische Marokkaanse soldaten. Deze geduchte moordmachine van ruwweg 35.000 vechtjassen bestaat voor het overgrote deel (24.471) uit Marokkanen en nog zo’n 9.500 soldaten van het Spaanse Vreemdelingenlegioen, het Tercio de Extranjeros.
Generaal Francisco Franco is, in tegenstelling tot wat in het algemeen aangenomen wordt, niet de meest bepalende militair bij de opstand. Hij wordt pas op een later tijdstip, begin juli 1936, door Emilio Mola Vidal als een van de bevelvoerende commandanten aan deze rechtse coup toegevoegd. Op dinsdag 23 juni 1936, nauwelijks 3 weken voor het uitbreken van de burgeroorlog, schrijft Franco nog een brief aan de toenmalige republikeinse premier Santiago Casares Quiroga met het verzoek orde op zaken te stellen, de staat van beleg af te kondigen en een eind te maken aan de anarchie. Franco verzekert Quiroga daarbij dat hij kan rekenen op zijn steun en die van het leger.
Pas na de dood en begrafenis van Sotelo op dinsdag 14 juli 1936 kan Franco via zijn jeugdvriend en strijdmakker generaal Camilo Alonso Vega overgehaald worden zich aan te sluiten bij de opstand. Vega verzekert hem dat bij een eventueel mislukken van de staatsgreep Juan March persoonlijk borg staat voor financiële zekerheid voor Franco zelf en ook voor zijn familie. Tevoren is afgesproken dat Franco de oversteek van Marokko naar het Spaanse vasteland pas zal maken als de voornaamste doelen bereikt zijn en in handen van de opstandelingen zijn gekomen. De oversteek zou op donderdag 6 augustus 1936 plaats vinden. Franco staat overigens niet alleen in zijn onzekerheid, ook generaal Mola Vidal had zo zijn eigen gedachten of de geplande staatsgreep wel succesvol zou verlopen. Mola Vidal twijfelt tot donderdag 9 juli 1936 hier openlijk aan, terwijl de voorbereidingen dan al in volle gang zijn. Hij heeft voor alle zekerheid zijn eigen vluchtplan naar Frankrijk al klaarliggen.
Voorbereidingen
Begin juli 1936 is de kogel door de kerk en kan het startsein voor de staatsgreep vanuit het huis van Juan March in het Franse Biarritz gegeven worden. Na overleg en in opdracht van Juan March heeft Luca de Tena op maandag 6 juli 1936 vanuit Biarritz een telefoongesprek met Engeland. Aan de andere kant van de telefoonlijn in Londen zit Luis Bolín Bidwell die hem groen licht geeft om de operatie te starten, die in nauw overleg met de Britse regering en de geheime dienst MI6 is goedgekeurd. Luis Bolín krijgt opdracht om in Engeland een watervliegtuig te charteren. In de geschiedschrijving is naderhand opgetekend dat het toestel in staat zou moeten zijn de afstand tussen de Canarische eilanden en Marokko te overbruggen en indien mogelijk verder te vliegen naar de Marokkaanse kustplaats Ceuta. Francisco Franco zou dan van daaruit worden overgevlogen. Deze gang van zaken is hoogstwaarschijnlijk pas naderhand opgesteld. Het moment waarop deze operatie namelijk begon, was welgeteld acht dagen voordat Franco overgehaald kon worden zich achter de coupplegers te scharen.
Dat het op maandag 6 juli 1936 verordonneerde toestel dan ook bedoeld was om Franco naar Marokko te brengen, ligt daarom niet direct voor de hand. Logischer zou het zijn om generaal Sanjurjo vanuit de Portugese badplaats Estoril naar de plaats van bestemming te brengen. Het was Sanjurjo die aanvankelijk volgens afspraak een veel prominentere rol in de staatsgreep zou spelen. Het verdere en bijzondere verloop van de ontwikkelingen lijkt deze veronderstelling te ondersteunen.
Bolín krijgt de opdracht om het watervliegtuig vijf dagen later, op zaterdag 11 juli 1936, in Casablanca, Frans-Marokko, te laten aanmeren. De kosten van het watervliegtuig komen voor rekening van Juan March. Een Spaanse vertrouweling van Juan March, Almeria José Mayorga, zal de benodigde middelen aan Bolín overhandigen. Deze Mayorga werkt in de Londense City bij Kleinwort Sons & Co, 20 Fenchurch Street. Bolín moet dezelfde dag, maandag 6 juli 1936, de operatie samen met twee andere complotteurs doorspreken tijdens een lunch in Simpson’s-in-the-Strand, een van de oudste Engelse restaurants in Londen. Juan de la Cierva Codorniu en Douglas Francis Jerrold schuiven hiervoor bij Bolín aan tafel.
Markies Juan Ignacio Luca de Tena was directeur van het rechtse Spaanse dagblad Dario ABC. Luis Bolín Bidwell was als persattaché verbonden aan de Spaanse ambassade in Londen en tevens Engels correspondent van Dario ABC. Juan de la Cierva Codorniu was een Spaans civiel ingenieur met fascistische sympathieën. Hij is de uitvinder van de autogiro. De la Cierva heeft zich halverwege de jaren 1920 in Engeland gevestigd en bouwt in samenwerking met diverse Engelse vliegtuigfabrieken verder aan het vervolmaken van de autogiro, een voorloper van de latere helikopter. Douglas Francis Jerrold is behalve hoofdredacteur van het conservatief rechtse katholieke blad The English Review, ook actief als inlichtingenofficier bij de Britse geheime dienst MI6. Tijdens het lunchoverleg in Simpson’s-in-the-Strand komt naar voren dat een watervliegtuig toch geen geschikt toestel is. Jerrold stelt voor in plaats daarvan een Havilland Dragon Rapide D.H. 89 te nemen.
Het toestel wordt gehuurd van Olley Air Service, een kleine chartermaatschappij gevestigd op de Londense luchthaven Croydon. Omdat nu een ander toestel wordt genomen, moet het oorspronkelijk plan worden gewijzigd. Ceuta bezit geen vliegveld waarop de Dragon Rapide kan landen, het is dus noodzakelijk een andere bestemming te kiezen. Er moet een andere aanvliegroute uitgestippeld worden die tussenlandingen op Spaans grondgebied overbodig maakt. Douglas Francis Jerrold stelt voor de operatie te laten leiden door Hugh Bertie Campbell Pollard, net als hijzelf in dienst van MI6. Pollard zal officieel ingeboekt worden als huurder van het toestel en als verantwoordelijke die Charles William Henry (Cecil) Bebb rekruteert, een hem onbekende piloot uit de Eerste Wereldoorlog, die eveneens in dienst is van MI6. In werkelijkheid zijn de samenstelling van het Pollard-team, de keuze van het vliegtuig, van de chartermaatschappij en van het vliegveld een zaak waar MI6 nauw bij betrokken is. De gehele operatie krijgt ook politieke ondersteuning van de Britse regering van Stanley Baldwin. Ruim 65 jaar later, in april 2002, zal uit vrijgegeven documenten de rol van MI6 blijken. Onderzoek van Michael Alpert, emeritus-hoogleraar en hoogleraar Spaanse geschiedenis aan de Universiteit van Westminster laat zien dat MI6 een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het regelen van de vlucht.
Pollard’s superieuren zijn volledig op de hoogte van het ware doel van de operatie. Special Branch, de afdeling van MI6 die op vliegveld Croydon alle internationale vluchten controleert, verleent goedkeuring aan de operatie die bedoeld is om de democratisch gekozen Spaanse regering omver te werpen en te vervangen door een fascistisch dictatoriaal bewind. Angst voor een communistische staatsgreep is een van de argumenten om de fascistische plannen voor een staatsgreep te steunen. De Britten zien in de leider van de socialisten Largo Caballero een groot gevaar. De Russische Pravda noemde hem de Spaanse Lenin. De Engelse ambassadeur in Madrid, Sir Henry Chilton, waarschuwde de Britse regering voor Caballero die volgens hem in staat is een coup te plegen en van Spanje een Sovjetrepubliek te maken. In wezen rekent men in Engeland in maart 1936 op een linkse staatsgreep.
Drie dagen na het overleg in Simpson’s-in-the-Strand, op donderdag 9 juli 1936, ontvangt Bolín een envelop van Mayorga met daarin £ 2.000 voor de huur van het beoogde toestel. De deal heeft overigens nog wel enige voeten in aarde. De vliegtuigeigenaar Gordon Percy Olley is zich ervan bewust dat de missie, waarbij zijn toestel betrokken wordt, risico’s op zou kunnen leveren. Hij eist dat Bolín persoonlijk garant staat voor het geval dat het vliegtuig verloren zou gaan. Daarop krijgt hij van de La Cierva Codorniu, plaatsvervanger van Juan March, de garantie dat het toestel vergoed zal worden als het verongelukt of op een andere manier verloren gaat. De deal is rond en £ 1.019 voor huur en overige kosten wordt contant voldaan. Om het doel van de vlucht geheim te houden, is voorgesteld de vlucht als een plezierreis te organiseren, als een trip van een paar oudere Engelse heren in gezelschap van twee jeugdige blondines. Diana Pollard en Dorothy Watson, de negentienjarige dochter van Bertie Campbell Pollard en haar even oude vriendin, nemen deze rol op zich.
Op zaterdag 11 juli 1936, de dag waarop het toestel volgens plan in Casablanca moet arriveren, stijgt de Dragon Rapide met herkenningstekens G-ACYR om 07:15 uur op van vliegveld Croydon. Aan boord zijn zeven personen: chef de mission Hugh Pollard, piloot Cecil Bebb, de passagiers Diana Pollard en Dorothy Watson, samenzweerder Luis Bolín, monteur George Ovey Bryers en radiotelegrafist Walter Petri. Luca de Tena is al op een eerder moment naar Biarritz in Frankrijk vertrokken om zich daar met Juan March bezig te houden met de verdere voorbereiding van de staatsgreep. De Dragon Rapide landt nog dezelfde dag op een door hevig noodweer doorweekt vliegveld in de buurt van het Franse Bordeaux. Daar voegt De Tena zich weer bij hen om tot Casablanca in Frans-Marokko mee te vliegen. Het is de bedoeling dat De Tena daarvandaan doorvliegt naar Tanger, daar een kleiner toestel huurt om daarmee Franco naar Llano Amarillo op Ceuta te brengen. In de week van 5 t/m 13 juli 1936 vindt daar een grote demonstratie plaats. Alle belangrijke putschisten zijn onder aanvoering van Juan Yagüe bijeen om de laatste details kort voor de staatsgreep door te nemen.
Monteur George Bryers is genoodzaakt zijn plaats in de Dragon Rapide af te staan zodat De Tena mee kan te vliegen. Bryers reist met een lijnvlucht van Air France via Toulouse naar Casablanca. De Dragon Rapide met het Pollard-team vliegt eerst naar Biarritz om overleg te plegen met Juan March. Voorzien van nieuwe instructies vervolgt het Pollard-team de volgende dag, zondag 12 juli 1936, zijn weg naar de Portugese badplaats Estoril. Daar hebben Bolín en De Tena een ontmoeting met generaal Sanjurjo. Het was aanvankelijk de bedoeling hem mee te nemen zodat hij zijn rol bij de staatsgreep kan vervullen.
In het organisatieschema van de opstandelingen is bepaald dat generaal Sanjurjo vanaf het begin van de opstand de leiding op zich neemt. Hij wordt gezien als de meest prestigieuze generaal, als de leider die aanvaardbaar is voor alle verschillende ideologische groeperingen die bij de staatsgreep betrokken zijn. Wat tijdens die ontmoeting in werkelijkheid het onderwerp van gesprek geweest is, blijft vooralsnog in nevelen gehuld. Het is beslist niet het weinig geloofwaardige en nietszeggende verhaal dat naar buiten gebracht is. Dat Sanjurjo, zoals beweerd, onvoldoende voorbereid zou zijn, moet naar het rijk der fabelen worden verwezen. Zou uitgerekend Sanjurjo, al jaren actief in de oppositie en berokken bij eerdere staatsgrepen, plotsklaps niet in staat zijn om zijn lang voorbereide, vurig gewenste en doorgesproken positie in te nemen?
Aangenomen mag worden dat Sanjurjo zich heeft verzet tegen de gewijzigde voorstellen die Bolín en De Tena op tafel leggen, voorstellen die beduidend afweken van het oorspronkelijke plan. Hoogstwaarschijnlijk heeft Juan March bepaalde wijzigingen afgedwongen waarmee Sanjurjo niet akkoord wenst te gaan. Sanjurjo is evenals Mola Vidal, een hoge generaal, invloedrijk, voor zijn taak berekend en bekwaam. Kortom, de juiste man om het beoogde doel te behalen. Qua kneedbaarheid en meegaandheid voldoet hij echter niet waardoor hij in Estoril achtergelaten wordt. Zijn opstelling noodzaakt Bolín en De Tena om terug te koppelen naar Juan March, de ‘grote economische generaal’ achter de staatsgreep. De groep vliegt op de avond van zondag 12 juli 1936 verder naar Casablanca waar ze later op de avond landt. De bemanningsleden vinden onderdak in het Carlton Hotel waar ze monteur Bryers weer aantreffen. Daar kunnen ze niet anders dan nieuwe instructies afwachten. De Dragon Rapide blijft op maandag 13 en dinsdag 14 juli 1936 in Casablanca aan de grond staan. De geschiedenis verhaalt dat een dringende motorenrevisie hiervan de oorzaak zou zijn. De werkelijke oorzaak lag in onvoorziene ontwikkelingen rond de positie van de onwillige generaal Sanjurjo.
Ondertussen wordt door oplopende spanningen de situatie in Spanje steeds chaotischer en rampzaliger. Op zondag 12 juli 1936 wordt José Castillo, commandant van Guardia de Asalto en lid van de Socialistische Partij vermoord. De daaropvolgende dag, maandag 13 juli 1936, werd José Calvo Sotelo vermoord, een gevoelig verlies. Zowel politiek links als rechts zien Sotelo als de meest capabele en geschikte persoon om de fascistische partij te leiden. Kwade tongen beweren vrijwel direct na de dood van Sotelo dat dit niet geheel onwelkom is, een geduchte concurrent is uit de weg geruimd. Achteraf bleken de moordenaars ook van plan geweest te zijn José María Gil-Robles om te brengen, maar zij troffen hem niet thuis.
De republikeinse regering veroordeelt de aanslag op Sotelo, maar de CEDA stelt bij monde van José María Gil-Robles de regering moreel verantwoordelijk voor de aanslag. Op dinsdag 14 juli 1936, de dag waarop zowel Castillo als Sotelo zowaar op dezelfde begraafplaats naar hun laatste rustplaats gebracht zijn, vinden openlijke vuurgevechten plaats tussen de afzonderlijke milities die elkaar over de graven heen onder schot nemen. De steeds verder en sneller uit de hand lopende chaos en misschien ook de houding van generaal Sanjurjo hebben wellicht bijgedragen aan het versneld doorvoeren van de coupplannen.
Het is juist in deze periode dat noodzakelijke onderhandelingen plaatsvinden tussen onder meer Juan March en generaal Camilo Alonso Vega. Zij willen Franco overhalen zich volledig aan de kant van de opstandelingen te scharen. Op zondag 12 juli 1936 is Franco er nog allerminst van overtuigd om definitief de kant van de opstandelingen te kiezen. Na de nodige onderhandelingen en overredingen slaagt men er op woensdag 15 juli 1936 in om te voldoen aan Franco’s voorwaarden. Het is precies de dag waarop de revisie van de motoren van de Dragon klaar is. Bolín wordt op de hoogte gebracht van het resultaat en geeft het afgesproken wachtwoord op schrift mee aan Pollard, die het op zijn beurt aan Franco zal overbrengen. “Galicië begroet Franco” (Galicia saluda a Franco) is het afgesproken teken voor de uit Galicië afkomstige Franco, dat aan zijn eisen is voldaan.
Nog dezelfde dag landt de Dragon Rapide in Las Palmas op Gran Ganaria. Hugh Pollard, zijn dochter Diana en haar vriendin Dorothy Watson schepen zich in naar Santa Cruz de Tenerife. Daar schrijven zij zich in bij Hotel Pino de Oro en gaan op weg om het door Bolín geschreven bericht via een tussenpersoon aan Franco te overhandigen. Bebb en Bryers blijven op het vliegveld achter en installeren zich in het hotel. Daar pakken eenheden van generaal Luis Orgaz Yoldi, die de opstand ondersteunt, hen op om hen argwanend naar hun reisdoel en plannen te ondervragen. Hun antwoord is dat ze op een groepje Engelse toeristen wachten om die terug te brengen naar Engeland. Bebb krijgt een verrassingsbezoek van de Britse consul die hem, desgewenst, zijn diensten aanbiedt en hem succes wenst met de operatie. Een overduidelijk teken van Engelse betrokkenheid bij deze operatie.
Het probleem voor Franco was dat hij een plausibele reden nodig had om zijn post op Tenerife te verlaten en naar Las Palmas te vertrekken. Hij stond onder permanent toezicht en begeleiding van regeringsbeambten. Het overlijden op donderdag 16 juli 1936 van generaal Amadeo Balmes geeft hem een goede reden. Balmes, commandant van Las Palmas, weigerde zich achter de opstandelingen te scharen en stierf onder verdachte omstandigheden. Franco krijgt opdracht van de regering de dood van de generaal te onderzoeken en de begrafenisplechtigheid te leiden. Diezelfde donderdagavond, 16 juli 1936, geeft generaal Mola Vidal het startsein voor de militaire opstand. Een groep jonge officieren zou op vrijdag 17 juli 1936 de controle moeten krijgen over het Afrikaanse leger.
Nadat hij zich ervan verzekerd heeft dat zijn vrouw en dochter onderweg zijn naar het veilige Frankrijk, verwisselt Franco zijn uniform voor burgerkleding, zet als vermomming een bril op en scheert de snor van zijn bovenlip. Generaal Quiepo de Llano merkte later schamper en cynisch op dat dit de enige offers waren die Franco voor de revolutie gebracht had.
Franco gaat op vrijdagochtend 17 juli 1936 aan boord van de postboot Viera y Clavijo richting Las Palmas. Daar komt hij om acht uur in de ochtend aan en neemt zijn intrek in Hotel Madrid aan het Plaza de Cairasco. Hij is aanwezig bij de autopsie van Balmes en neemt deel aan de dodenwake. Op dezelfde vrijdagochtend, 17 juli 1936, komen op bevel van generaal Mola Vidal de plaatselijke samenzweerders in Melilla bijeen onder aanvoering van kolonel Juan Segui, die bekend maakt dat de opstand die middag om vijf uur gaat beginnen met het bezetten van alle openbare gebouwen.
De groep vertrouwelingen blijkt niet zo vertrouwd als gedacht en het plan lekt meteen uit. Generaal Manuel Romerales Quintero, sinds maart 1936 de opvolger van generaal Mola Vidal als bevelvoerder van het Afrikaanse leger, laat direct de gebouwen omsingelen waar de opstandelingen zich verschanst hebben. Segui heeft daarop telefonisch contact met een afdeling van het Spaanse vreemdelingenlegioen die ervoor zorgt dat de belegerende eenheden de omsingeling kunnen afwenden. Generaal Romerales wordt gearresteerd, geeft zich gewonnen en moet dat niet veel later met zijn executie bekopen. De staatsgreep kan ongehinderd doorgezet worden. Het moment van de opstand is door deze gebeurtenissen vervroegd. In de loop van de middag is de opstand in volle gang.
Franco bezoekt diezelfde vrijdagmiddag 17 juli 1936 verschillende mensen en keert tegen 19:00 uur terug in Hotel Madrid. Op dat moment worden ook daar de geruchten over de opstand steeds sterker. In de nacht van vrijdag 17 op zaterdag 18 juli 1936 zendt Radio Ceuta de boodschap uit die voor de opstandelingen het afgesproken teken is om tot actie over te gaan. Het luidt ‘In heel Spanje is de hemel onbewolkt’. Tegen drie uur in de ochtend krijgt ook Franco de bevestiging van de opstand. De burgeroorlog is begonnen!
Generaal Luis Orgaz Yoldi bezoekt op vrijdag 17 juli 1936 Bepp opnieuw. Deze keer brengt hij hem ervan op de hoogte dat hij hun doel en identiteit ondertussen kent en dat de betreffende passagier, generaal Franco, al in Las Palmas is aangekomen. Halverwege de middag, zaterdag 18 juli 1936, stijgt om 14:33 uur de Dragon Rapide op van Las Palmas met aan boord Bebb, Francisco Franco en zijn bloedverwant Franscico Franco Salgado. Onder valse naam hebben María del Carmen Polo y Martínez-Valdés, de echtgenote van Franco en hun tienjarige dochter Nenuca zich ingescheept op de Waldi, een Duits stoomschip, en zetten koers naar Le Havre in Frankrijk.
Franco zelf is nog steeds in burgerkleding. Hij heeft een vervalste diplomatenpas op naam van Antonio de Sangróniz. Tijdens de eerste tussenlanding op het vliegveld van Agadir stuiten ze op een groep militaire toestellen die op regeringsbevel naar Spanje gevlogen zijn om dienst te doen in de strijd tegen de opstandelingen. Om te voorkomen dat hij herkend wordt, geeft Franco aan Bebb de opdracht het toestel aan het eind van de landingsbaan te parkeren. Daarvandaan verzendt Bebb de versleutelde boodschap dat Franco aan boord is en dat hij uit veiligheidsoverwegingen aan boord blijft.
Uiteindelijk wordt de reis later die dag voortgezet en landt de Dragon Rapide zaterdag 18 juli 1936 om 21:15 uur op het vliegveld van Casablanca. Bolín die daar achtergebleven was, verwelkomt hen. Franco zelf wil die avond de reis nog voortzetten maar dat wordt hem met klem afgeraden, waardoor ze in Casablanca overnachten. Bolín en Franco delen de hotelkamer. In de loop van de dag krijgt Bolín een telefoontje van Luca de Tena die hem meedeelt dat ze niet zoals gepland in Tanger moeten landen. Een bewapende eenheid is op de hoogte van de voorgenomen vlucht en wil Franco inrekenen. Vliegveld Sania Ramel in Tétouan is hun nieuwe bestemming. Generaal Eduardo Sáenz de Buruaga heeft deze luchthaven kort tevoren onder controle gebracht. Op zondagochtend 19 juli 1936 om 07:00 uur landt Franco op luchthaven Sania Ramel in Tétouan en neemt het bevel over het Afrikaanse leger op zich.
Als Franco op zijn eindbestemming is en als hoofd van het Afrikaanse leger is aangesteld, vliegt de Dragon Rapide diezelfde dag nog door naar Estoril om generaal Sanjurjo alsnog op te halen. Hugh Pollard, zijn dochter Diana en haar vriendin Dorothy Watson schepen zich in op de SS Highland Brigade, een schip van de Royal Mail Line en komen op donderdag 30 juli 1936 gezond en wel aan in de haven van Londen. Hun taak zit erop. Generaal Mola Vidal heeft intussen vernomen voor welke aanpak gekozen is, hij voelt zich door Juan March buitenspel gezet. Hij is woedend als hij hoort dat Sanjurjo in Estoril achtergelaten is. Op zijn uitdrukkelijk bevel vliegt Juan Antonio Ansaldo, een vermaarde Spaanse piloot, naar Estoril met zijn tweezitter, een Havilland Puss Moth dubbeldekker. Zijn opdracht is om Sanjurjo naar het Noord-Spaanse Burgos over te brengen. Die zondag de 19e juli 1936 staan twee toestellen op het Portugese vliegveld Sintra klaar om Sanjurjo af te halen – de Dragon Rapide in opdracht van Juan March en de Puss Moth in opdracht van Emilio Mola Vidal. Sanjurjo kiest voor het kleinste, het door Mola Vidal gezonden, toestel.
Alvorens naar Spanje te vliegen, gaat Ansaldo met zijn toestel naar Cascais (aan de Portugese kust) en landt op een in onbruik geraakt racecircuit in de buurt van Boca do Inferno. De volgende dag, dinsdag 20 juli 1936, verongelukt het toestel bij het opstijgen. Het gewicht van de generaal en zijn ijdelheid waren zogenaamd de oorzaak van het ongeluk. De corpulente Sanjurjo zou erop gestaan hebben twee grote koffers vol decoratieve uniformen mee te willen nemen, terwijl Ansaldo dit ten strengste afgeraden had. Het toestel komt door overbelasting niet goed van de grond, maar het lukt Ansaldo toch het toestel op het nippertje over de bomen heen te krijgen. Kort daarna verliest het toestel alsnog hoogte en slaat het bij de noodlanding op een naburig stoppelveld tegen een grote stenen muur waarna het direct explodeert. Sanjurjo is niet in staat om zich op tijd uit het vliegtuig te redden en overlijdt ter plekke. Ansaldo overleeft zonder noemenswaardige kleerscheuren het ongeluk. Al direct wordt geopperd dat het ongeluk in scene gezet zou zijn. De rol van het toekomstige staatshoofd is in elk geval voortijdig en definitief uitgespeeld.
De eerste luchtbrug
Radio Ceuta zendt in de nacht van vrijdag 17 op zaterdag 18 juli 1936 de afgesproken radioboodschap uit, waarna ook op het Spaanse vasteland gevechten uitbreken. Enkele uren nadat Tablada, het vliegveld van Sevilla, in handen is gevallen van de opstandelingen gebruiken zij de daar gestationeerde vliegtuigen voor hun eigen strijd. Drie buitgemaakte Fokker FVIIb-3m toestellen worden per direct ingezet om Afrikaanse legereenheden van Marokko naar het Spaanse vasteland over te vliegen. Per dag arriveren met deze luchtbrug zo’n 120 tot 130 soldaten in Tablada. Samen met andere buitgemaakte toestellen waaronder twee Dornier vliegboten, een DC-2 en een JU-52, zien de opstandelingen kans om eind juli 1936 in totaal 2.056 geharde soldaten over te zetten die Tablada stevig in handen houden. Zo goed als het volledige Afrikaanse leger zet in de daarop volgende weken op dit vliegveld voet aan land. Maar voordat het zover is, moeten de opstandelingen een onverwacht en groot probleem zien op te lossen: de opstelling van de Spaanse marine.
De Spaanse vloot heeft zich op zondag 19 juli 1936 nagenoeg geheel aan republikeinse zijde geschaard. Dat is een onverwachte, lelijke streep door de rekening van de fascisten. Hoewel vrijwel alle marineofficieren de staatsgreep een warm hart toe dragen, blijven nagenoeg alle overige eenheden loyaal aan de republiek. De officieren worden massaal aan de kant gezet, soms letterlijk overboord gegooid. In dat verwarrende begin is het de opstandelingen op zaterdag 18 juli 1936 nog wel gelukt om met een schip van Trasmediterránea een eerste eenheid soldaten in Cadiz aan land te zetten. Juan March is de eigenaar van dit scheepvaartbedrijf. Het oorspronkelijke plan om het Afrikaanse leger met de vloot van Trasmediterránea te verschepen, mislukt totaal. De republikeinse marine torpedeert elke poging om het Afrikaanse leger, dat een hoofdrol bij de staatsgreep moet vervullen, over te zetten. De opstand komt hierdoor in grote moeilijkheden. Het kwam er toen vooral op aan de marineblokkade te omzeilen door op grote schaal vliegtuigen in te zetten. Alleen op die manier kon het Afrikaanse leger op tijd in strijd gebracht worden. De positie van de opstandelingen dreigde uitzichtloos te worden. In de vooropgezette strategie had Madrid binnen 5 dagen in handen van de opstandelingen moeten vallen, de rest van het land binnen twee weken.
Direct bij het uitbreken van de opstand probeert de republikeinse regering om generaal Mola Vidal uit het opstandige kamp los te weken door hem de positie van minister van Oorlog aan te bieden. Maar hij slaat dat aanbod af. De nieuwbenoemde minister-president José Giral y Pereira krijgt dan de opdracht om militaire steun aan Frankrijk te vragen. Giral y Pereira telegrafeert op zondag 19 juli 1936 het Spaanse hulpverzoek naar zijn Franse collega, minister-president Leon Blum en naar de minister van Oorlog, Eduard Daladier. Frankrijk stemt dezelfde dag nog met het hulpverzoek in. Het noodzaakt Juan March snel te handelen. Nadat Engeland van de Franse toezegging op de hoogte is gebracht, zegt het vrijwel direct politieke steun toe aan de fascistische opstandelingen.
De Engelse premier Stanley Baldwin geeft op dinsdag 21 juli 1936 aan zijn ambassadeur in Parijs de opdracht premier Blum ervan op de hoogte te brengen dat Frankrijk bij een mogelijke uitbreiding van de oorlog tegen Duitsland niet op Engelse hulp hoeft te rekenen. Leon Blum vliegt daarop direct naar Engeland om te overleggen met zijn Engelse politieke collega’s. Hij heeft gesprekken met Baldwin en met de minister van Buitenlandse Zaken, Sir Anthony Eden. Zij zetten hem onder politieke druk en Blum keert terug om de Franse politieke koers bij te stellen. Hij herroept de toegezegde actieve militaire ondersteuning en slaat met zijn neutraliteitspolitiek een nieuwe koers in. Hiermee is voor dat moment voor de nationalisten de druk van de ketel. In de praktijk komt het erop neer dat wapens, materieel en manschappen, waaronder vrijwilligers voor de Internationale Brigades, nu in het geheim en onder valse vlag via Frankrijk hun weg naar Spanje vinden.
Op maandag 20 juli 1936 vliegt de Dragon Rapide met Bolín en Luca de Tena aan boord naar Biarritz. Na een kort oponthoud voegt Juan March zich bij hen en vervolgt het toestel zijn vlucht naar Italië. Daar onderhandelen zij met de fascistische regering van Benito Mussolini, Il Duce, over de aankoop van Savoia-Marchetti SM81 bommenwerpers. De onderhandelingen verlopen in eerste instantie niet erg succesvol. De Spaanse republiek heeft op dinsdag 21 juli 1936 de controle over meer dan twee derde van het Spaanse vasteland, de hoofdstad Madrid, de belangrijkste steden, de goudreserves en de industriegebieden. De drie Fokker FVIIb-3m toestellen worden provisorisch omgebouwd tot bommenwerpers en voeren in de periode tussen 21 juli en 5 augustus 1936 in totaal 11 luchtaanvallen uit, met name op de marineschepen die de doorgang versperren. De vliegtuigen halen ook nog soldaten van het Afrikaanse leger op.
De delegatie bespreekt in Rome op woensdag 22 juli 1936 onder leiding van Juan March met de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, graaf Galeazzo Ciano, de levering van Savoia-Marchetti SM81 bommenwerpers. Het gaat er kort gezegd om dat met twaalf toestellen de strijd in enkele dagen beslist kan worden. Minister Ciano reageert welwillend, maar Benito Mussolini staat net als de Italiaanse koning afwijzend tegenover militaire interventie. Italiaanse betrokkenheid bij de Spaanse opstand zou de internationale spanningen alleen maar vergroten en mogelijk tot een nieuwe wereldoorlog kunnen leiden. De Italiaans-Ethiopische oorlog is nog maar enkele weken tevoren, op zaterdag 9 mei 1936, officieel beëindigd. De Italiaans-Ethiopische oorlog is er medeverantwoordelijk voor geweest dat de Engels-Franse betrekkingen onder druk zijn geraakt. Engeland weerhoudt Frankrijk ervan om Italië sancties op te leggen en geeft zo indirect zijn politieke steun aan de Italiaanse fascistische regering. Twee jaar eerder, in 1934, had Mussolini aan de Spaanse nationalistenleider Antonio Goicoechea nog zijn hulp toegezegd bij een mogelijke machtsovername, maar dat was toen. De zojuist uitgebroken opstand is niet op initiatief van Goicoechea of consorten begonnen. Bovendien is de persoon en positie van Franco op dat moment niet goed in te schatten.
De Duitse militaire attaché in Frankrijk, majoor Karl-Erich Kühlenthal, ontvangt op diezelfde woensdag 22 juli 1936, een telegram van Juan Luis Beigbeder, de voormalige Spaans militaire attaché in Berlijn. In het telegram vraagt Beigbeder ook namens Franco dringend om de levering van transportvliegtuigen. Men vraagt om de onmiddellijke levering van 10 toestellen met een maximale vervoerscapaciteit, over te dragen op elk mogelijk vliegveld in Spaans Marokko. Particuliere luchtvaartmaatschappijen zouden ze moeten verstrekken, compleet met Duitse bemanningen. De contracten zouden achteraf getekend worden. Juan March staat hier persoonlijk financieel garant voor. Er is niet gesproken over militaire ondersteuning. Kühlenthal stuurt het telegram door naar het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken, dat het op zijn beurt onder de aandacht brengt van het Kriegsministerium, het ministerie van Oorlog. De volgende dag, donderdag 23 juli 1936, antwoordt het ministerie van Buitenlandse Zaken afwijzend: het ministerie kan het Spaanse verzoek nu niet beantwoorden – “Ein eingehen auf dem Spanischen Wunsch kann nach Ansicht des Auswärtigen Amtes zur Zeit nicht im Frage kommen” Kort gezegd voelt Duitsland er niets voor om bij de Spaanse opstand betrokken te worden.
Duitsland heeft zijn eigen agenda. De binnengrenzen van Midden-Europa waren door de geallieerde overwinnaars na 1918 radicaal bijgesteld. Het Verdrag van Versailles van zaterdag 28 juni 1919 had het grondgebied van het Duitse Rijk aanzienlijk ingeperkt. Duitsland moest Elzas-Lotheringen en de kolenmijnen in het Saargebied aan Frankrijk afstaan. De plaatsen Moresnet, Eupen, Malmédy en St. Vith werden Belgisch en het grootste deel van West-Pruisen en bijna de hele provincie Posen gingen naar de nieuw te vormen staat Polen. Daarnaast kreeg Duitsland als land en als volk een onvoorstelbare rekening opgelegd die onmogelijk kon worden voldaan. De resultaten daarvan lieten niet lang op zich wachten. Miljoenen mensen vonden amper twintig jaar later de wrange vruchten daarvan op hun bord terug. Het Nederlandse socialistische dagblad Het Volk gaf op zaterdag 21 juni 1919, een week voor de ondertekening van het Vredesverdrag, hierover zijn oordeel: “Een diepe en bittere teleurstelling, een ontgoocheling die men voelt als een ramp, is deze vrede voor allen die tijdens den oorlog de leuzen der Entente als levende idealen hebben liefgehad. Het vredestraktaat legt het statuut vast van het verval van Europa, van zijn teruggang tot een lagere beschavingsgraad. Het grootste volk van het vasteland wordt geketend en tot dwangarbeid gedreven. Vernedering en verbittering vallen Duitsland ten deel. Wraakzucht hier, overmoed, machtsbegeerte, roekeloosheid daar, zijn de nieuwe beschavingselementen door het vredestraktaat gewekt.”
Spaanse staatsgrepen stonden absoluut niet op de Duitse agenda. Duitsland zelf moest opnieuw op de kaart worden gezet. De kern van het Duitse beleid was nu het herwinnen van verloren gegane gebieden, hetzij door annexatie hetzij door herverdeling van geallieerde bufferstaten. Men wenste Duitsers en Duits grondgebied ‘Heim ins Reich’ – naar huis in het Rijk. De volksraadpleging in het Saargebied van zondag 13 januari 1935 is het eerste resultaat. Onder toezicht van de Volkenbond spreekt 90,8 % van de Saarlanders zich uit voor terugkeer in de Duitse moederschoot en voor aansluiting bij het Duitse Rijk. Ruim een jaar later, op zaterdag 7 maart 1936, zullen 30.000 Duitse soldaten de Rijnbruggen overtrekken. Ze nemen dan het gebied op de linker Rijnoever, gedemilitariseerd door het Verdrag van Versailles, weer in bezit. Die actie is volkomen in strijd met het Verdrag van Locarno. Dat Duitsland dan toch tot deze, zo op het oog risicovolle stap overgaat, heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de verwachting (of voorkennis!) dat men van zijn voormalige oorlogstegenstanders en met name van Engeland, niets te vrezen heeft. Een nationaalsocialistisch Duitsland betekent voor het Britse Rijk immers een veilige buffer tegen het Sovjetcommunisme.
Daags daarna, op zondag 8 maart 1936, vindt op initiatief van de Britse premier Stanley Baldwin in Londen overleg plaats tussen de geallieerde overwinnaars van WO I. De minister van Buitenlandse Zaken, Antony Eden, laat in een memorandum weten dat het wat Engeland betreft niet zozeer gaat om het in bezit nemen op zich, maar dat de manier en wijze waarop wordt betreurd. Verder is de Engelse reactie op de Oostenrijkse Anschluss (13 maart 1938) eerder koel en tamelijk onverschillig. Tot groot ongenoegen van premier Baldwin is juist Frankrijk wel bereid militair in te grijpen maar. Als Frankrijk zijn verdragspartner om steun vraagt, zetten de Britten hun hakken in het zand en verklaren ze dat elke militaire bijstand aan Frankrijk absoluut is uitgesloten – ‘in a statement firmly ruled out any military assistance to France’ (Antony Eden).
De ondertekening van het Frans-Russische Verdrag, ruim een week eerder, op donderdag 27 februari 1936, zal ontegenzeggelijk meebepalend zijn geweest voor die Engelse opstelling. Het Frans-Russische Verdrag is het vervolg op een ouder niet-aanvalspact, nu met een aanvullend protocol waarin beide landen elkaar tot militaire bijstand verplichten. In april 1935, nauwelijks een jaar eerder, heeft de toenmalige Engelse minister van Buitenlandse Zaken, John Simon, de Franse regering nog gewaarschuwd “dat het Engeland zou verontrusten als Frankrijk een verdrag ondertekende dat Engeland eventueel in een oorlog met Duitsland kon betrekken”. Bovendien is Engeland beducht voor de socialistische koers die Frankrijk steeds dichter bij het communisme brengt. Op 11 maart 1936 verklaart Stanley Baldwin in het parlement dat “als de Fransen hun zin krijgen, het Hitler-regime verdwijnt en de communisten aan de macht komen” en dat is niet in overeenstemming met de Britse geopolitiek.
De opstand in Spanje verkeert in zijn puberale periode al in een cruciale en hachelijke fase. Zonder het Afrikaanse leger is de opstand gedoemd te mislukken. De situatie van de opstandelingen is allesbehalve stabiel. In de nacht van donderdag 23 op vrijdag 24 juli 1936 lukt het met kleine vissersschepen en onder dekking van de nachtelijke mist een compagnie Marokkanen (Moros) over de Straat van Gibraltar naar Spanje te brengen. Een druppel op een gloeiende plaat. Alleen snelle inzet van voldoende transporttoestellen en vergroting van de capaciteit van de reeds opgezette luchtbrug kan een totale mislukking voorkomen. Zo’n scenario is niet alleen ongewenst voor de opstandelingen en Juan March, het is beslist ook niet in het belang van Engeland. Als de fascistische staatsgreep mislukt, zou een marxistisch/communistische Spanje het resultaat zijn.
Om het verzoek aan Duitsland kracht bij te zetten, worden alle beschikbare contacten en middelen ingezet. Een kleine delegatie van in Spanje werkzame Duitse ondernemers die de opstandelingen welgezind zijn, wordt op donderdag 23 juli 1936 erop uit gestuurd. Het zijn de reder Johannes Eberhard Franz Bernhardt en de Mannesmann-ingenieur Adolf Langenheim, beiden lid van de NSDAP. Hun bagage bevat twee, aan Adolf Hitler en Hermann Goering gerichte, persoonlijke brieven. Ze worden vergezeld door de piloot en luchtmacht kapitein Francisco Arranz Monasterio. Deze is persoonlijk bevriend met Ernst Udet, een Duitse luchtvaartpionier, en met Hannah Reitsch, een destijds befaamde Duitse pilote. Daarnaast heeft Arranz Monasterio ook ingangen bij het Duitse Rijksluchtvaartministerie (Reichsluftfahrtministerium), hij kent Hermann Goering persoonlijk en spreekt vloeiend Duits.
Het gezelschap vertrekt om 05:30 uur vanuit Tétouan naar Sevilla met het Lufthansa postvliegtuig Max von Muller, oorspronkelijk een Junckers JU 52 (D-APOK) die de opstandelingen in beslag hadden genomen. Alfred Hencke bedient de stuurknuppel. Vanwege een technisch mankement moet een tussenstop gemaakt worden. De vlucht kan pas zaterdag 25 juli 1936 worden voortgezet, de Max von Muller zet om 09:00 uur koers naar Marseille om van daaruit via Stuttgart naar Berlijn te vliegen. Daar landen ze ’s avonds op de militaire luchthaven Gatow. Gauleiter Ernst Wilhelm Bohle, hoofd van de NSDAP Auslands-Organisation (NSDAP/AO), wacht de delegatie op. Nog diezelfde avond heeft men een onderhoud met Hermann Goering die zich welwillend opstelt, maar het is Adolf Hitler die de doorslaggevende stem zal hebben.
Hitler zelf is niet in Berlijn. Hij woont op dat moment in Bayreuth de jaarlijkse Bayreuther Festspielen bij. Men besluit de delegatie de volgende dag, zondag 26 juli 1936, met een particulier vliegtuig naar Bayreuth te brengen. Hitler ontvangt de delegatie, hoort het Spaanse verzoek aan en bespreekt het met Hermann Goering, minister van Luchtvaart, Werner Von Blomberg, minister van Oorlog en admiraal Wilhelm Canaris, hoofd van de Duitse inlichtingendienst, de Abwehr.
In de nacht van zondag 26 op maandag 27 juli 1936 valt tegen 04:00 uur in de ochtend het besluit om het Spaanse verzoek te honoreren. Een belangrijke overweging om aan het Spaanse verzoek gehoor te geven, is dat op zondag 26 juli 1936 via Frankrijk al 70 militaire toestellen aan de republikeinen geleverd zijn. Er zijn Potez-54 bommenwerpers vanuit de haven van Marseille verscheept en een aantal Dewoitine 371 jagers zijn rechtstreeks overgevlogen. Die wapensteun is begeleid door Franse en Belgische technici die door de Franse communistische partij gerekruteerd waren. Daags tevoren, op zaterdag 25 juli 1936, is een hoeveelheid Spaans goud ter waarde van $ 560.000 (€ 450.000) op de Franse luchthaven Le Bourget bezorgd als betaling voor de eerste, niet-officiële wapenleverantie. Ook bepalend voor de Duitse levering is dat de Komintern (Communistische Derde Internationale onder leiding van de Sovjet-Unie) op zondag 26 juli 1936 zijn hulp aan de republikeinen bekend gemaakt had. Doorslaggevend is dat Franco geen specifieke militaire ondersteuning verlangt, maar hulp vraagt bij het vervoeren van het eigen Afrikaanse leger naar het strijdtoneel, hij vraagt alleen een lucht-taxi.
Generaal Erhard Milch verwoordt dit in zijn memorandum van 09:30 uur op zondag 26 juli 1936 aan de generaals Helmuth Wilberg, Albert Kesselring en Hans-Jurgen Stumpff als volgt: “U is allen bekend dat de Spanjaarden, onder aanvoering van generaal Franco, in opstand zijn gekomen om Spanje te bevrijden. Het overgrote deel van Spanje is in handen van de vijand. De vijandelijke vloot domineert de zee en maakt het Franco onmogelijk zijn Marokkaanse divisies van Afrika naar het Spaanse vasteland over te brengen. Franco heeft de Führer verzocht JU-52 transporttoestellen met bemanning beschikbaar te stellen om zijn militairen van Tétouan naar Sevilla over te zetten.”
Men komt overeen om op basis van een handelsovereenkomst 20 nieuwe JU-52 toestellen beschikbaar te stellen die oorspronkelijk voor de Lufthansa en de Luftwaffe bestemd waren. Op voorstel van Goering zeggen de Duitsers begeleidende Heinkel jagers en 20 stuks luchtdoelgeschut toe om de transporttoestellen en de basis waarop de toestellen gestationeerd zullen worden te beschermen tegen aanvallen. Juan March is er ondertussen in geslaagd om op zaterdag 25 juli 1936 een constructie tot stand te brengen tussen de Banco de Portugal en de Banco de Burgos voor het optuigen van een financieel netwerk ter ondersteuning van de leiders van de fascistische revolutie.
De nationalistische opstandelingen slagen er uiteindelijk in hun wapenkasten te vullen. Net zoals Bernhardt, Langenheim en Arranz in Duitsland, boeken ook March, Bolín en Luca de Tena in Italië succes, al is een persoonlijk bezoek van Goicoechea aan Rome daarvoor wel noodzakelijk. Op verzoek van generaal Mola Vidal is Goicoechea op vrijdag 24 juli 1936 naar Rome vertrokken om de Italianen aan hun eerdere steuntoezegging te herinneren. De volgende dag, zaterdag 25 juli 1936, lukt het graaf Galeazzo Ciano om zijn schoonvader Mussolini over te halen. Hij slaagde toen Léon Blum, de Franse minister-president, op zondag 19 juli 1936 de republikeinen robuuste en solide steun had toegezegd. March had niet verzuimd deze informatie onder de aandacht van Mussolini te brengen. Vervolgens gaf Mussolini opdracht om zo snel mogelijk jachtvliegtuigen en toestellen voor luchttransport van Sardinië naar Spaans Marokko te vliegen.
De Italiaanse bijstand gaat veel verder en is van een heel ander kaliber dan de Duitse ondersteuning. De opstandelingen krijgen niet alleen vliegtuigen, maar ook een Italiaans vrijwilligersleger van zo’n 80.000 soldaten, het Corpo Truppe Volontari, volledig voorzien van modern oorlogsmaterieel zoals tanks, allerhande vuurwapens, geweren, mitrailleurs, munitie, transportmiddelen en marine-ondersteuning. Maar alles heeft zijn prijs!
Op zondag 26 juli 1936 worden een paar schepen, die proberen eenheden van het Afrikaanse leger over te zetten, onder vuur genomen door de republikeinse onderzeeër C-4, die een torpedo lanceert en 37 granaten afschiet op de schepen. Desondanks slagen ze in hun missie. De ontwikkelingen volgen elkaar dan snel op. Hermann Goering regelt op maandag 27 juli 1936 een speciale taakgroep onder de naam Sonderstab W. om de Duitse leveringen aan Spanje te coördineren. Deze groep experts staat onder commando van de luchtmachtofficieren Helmut Wilberg en Erhard Milch. Beiden zijn, toch wel opmerkelijk, tot ariër bestempelde Duitsers van Joodse afkomst en ook lid van de NSDAP (National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei). Op dezelfde maandag 27 juli 1936 ’s avonds vertrekt Alfred Hencke met het postvliegtuig Max von Muller voor een non-stop vlucht naar Marokko om een nieuwe groep van 22 soldaten van het Afrikaanse leger op te halen die hij de volgende dag uitgeput in Sevilla aan land zet.
De eerste 12 Italiaanse Savoia-Marchetti SM81 bommenwerpers zijn op maandag 27 juli 1936 naar Marokko gevlogen om het Afrikaanse leger over te zetten. Negen toestellen bereiken op 30 juli Tétouan, drie toestellen zijn door de Spaanse autoriteiten halverwege hun vlucht aan de grond gehouden. De levering kost wel de nodige financiële inspanning. Juan March gaf voor de aankoop van de toestellen, behalve de al eerder bij Kleinwort, Sons & Co gedeponeerde 50 ton goud, ook 72 ton goud bij Italiaanse banken in deposito. Het is een enorm vermogen en beduidend meer dan de financiële reserves van veel centrale banken. Op dinsdag 28 juli 1936 krijgt de gigantische financiële ondersteuning door Juan March al meteen veel publiciteit. De socialistische pers kopt dat de fascistische revolutie in Spanje persoonlijk door March gefinancierd wordt. Bijzonder om te beseffen dat zonder de zware en effectieve politieke ondersteuning van het Britse Rijk het bloedvergieten op woensdag 22 juli 1936 al voorbij zou zijn geweest.
De Spaanse republiek wordt naar de slachtbank geleid omdat de Britse buitenlandse politiek geen marxistisch-communistisch Iberisch schiereiland toelaat. De machthebbers binnen het Britse Rijk zetten alle politieke middelen in om dat te voorkomen. Openlijk en voor de vorm tégen de fascistische staatsgreep, maar achter de schermen en in werkelijkheid krijgen organisaties, partijen, landen, personen en economische generaals, zoals Juan March, die het voornemen hebben de republiek te ontmantelen, alle steun in woord en daad. Italië en Duitsland, landen met een geschikt anti-marxistisch, fascistisch-nazistisch bewind, worden gestimuleerd en in staat gesteld om ongelimiteerd militaire ondersteuning en oorlogstuig te leveren. Andere landen, zoals Frankrijk, worden hierin juist tegengewerkt en gehinderd. Als een alles bepalende en regisserende macht reserveert het Britse Rijk voor zichzelf in deze mensenslachting een nobele, onpartijdige rol en geeft zichzelf schouderklopjes voor zijn neutraliteit.
Het Britse Rijk doet zijn best om de wereld te laten weten dat de Italiaanse en Duitse bemoeienis, die militair gezien toch behoorlijk is, nauwelijks iets voorstelt. In een rede in het Britse Lagerhuis verklaart de minister van Buitenlandse Zaken, Antony Eden, dat er eerder andere landen waren dan Duitsland als het erover gaat landen aan te wijzen die zich mengden in de binnenlandse aangelegenheden van Spanje. Hoe ironisch. Het is juist en vooral Engeland zelf dat een enorme berg boter op zijn hoofd heeft, net als Amerika, de Sovjet Unie, Mexico, Frankrijk en Italië. Toch had Anthony Eden in zekere zin wel gelijk. Duitsland was een van de laatste staten die de oorlog aanmoedigde en mede veroorzaakte. Eigenlijk is de aanduiding ‘burgeroorlog’ een verkeerd etiket voor de staatsgreep van een buitenlands huurlingenleger, dat voornamelijk bestaat uit islamitische Marokkaanse strijders, dat politiek gewenst en gesteund wordt door het Britse Rijk, dat ten volle gefinancierd is door een puissant rijke Joods-Majorcaanse miljardair. De opstand is beraamd en voorbereid door radicale, opstandige Spaanse officieren. De eindverantwoording komt echter goeddeels op Duitse (nazi) schouders te liggen.
Het was notabene Engeland dat via Gibraltar de nationalisten van de hoognodige munitie voorzag. En zonder de 12.000 door de Verenigde Staten geleverde vrachtwagens zou het Afrikaanse leger na de overtocht naar het vaste land, vastgepind zijn aan de Spaanse kust. Het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken laat bijvoorbeeld aan de Duitse vertegenwoordiger in Londen weten dat de blokkade die de Spaanse republiek heeft opgelegd aan nationalistische havens, niet voor Engeland geldt. Men laat dan ook elke Duitse wapenleverantie onbelemmerd door. Duitsland doet op zijn beurt ook geen enkele moeite om de wapenleveranties en ontschepingen te verbloemen. Alles wordt openlijk in Spaanse en Portugese havens ontladen en naar het frontgebied gebracht. De Portugese president António de Oliveira Salazar stelt zich achter de pro-fascistische Engelse politiek op. Hij geeft Portugese havens vrij om aan te leggen en de troepen van Franco doorgang te geven. Het Britse Rijk en de Verenigde Staten staan kort gezegd vooraan, schouder aan schouder met Italië en Duitsland in hun steun aan de fascistische nationalisten. Engeland is zelfs het eerste land dat de fascistische junta officieus erkent. Bij het uitbreken van de opstand sluit het, zoals veel andere landen, zijn ambassade in Madrid en verplaatst deze naar de Franse grensplaats Hendaye. Tegelijkertijd benoemt men James Pack tot handelsattaché bij Franco. Italië en Duitsland erkennen de junta op woensdag 18 november 1936.
Woensdag, 29 juli 1936, de eerste 9 Junckers JU-52 krijgen aangepaste brandstoftanks en burger registratienummers. Piloten van de Lufthansa vliegen ze rechtstreeks naar Tétouan vanuit de Junckers-Werke in Dessau. De transporttoestellen zijn niet voorzien van bewapening of bomafwerpinstallaties. De overige toestellen worden in Dessau gedemonteerd, in grote kisten ingepakt en naar de haven van Hamburg getransporteerd, net als de Heinkel-He51 jachtvliegtuigen. Het vrachtschip Usaramo dat onder de vlag van de Woermann-Linie vaart, vertrekt op zaterdagochtend 1 augustus 1936 vanuit de haven van Hamburg. Opdrachtgever is Mathias Rohde & Co, een Hamburgs expeditiebedrijf en bevrachtingskantoor. Rohde & Co regelt het vervoer van alles dat naar Spanje vervoerd moet worden via speciale stoomboten (Sonderdampfer). De schepen Usaramo, Kamerun, Girgenti, Cap Acona, Mont Pascual, Wigbert, Procida, Pasajez, Eisenach en Helios behoren tot deze vloot. In ruil voor de wapenzendingen bevat de retourvracht naar Duitsland ertsleveringen die in Huelva en Mililla worden ingeladen.
De Usaramo heeft 91 verplicht-vrijwilligers aan boord, afkomstig van squadrons uit Merseburg, Gotha, Ansbach, Doberitz en Dortmund. Verder 10 complete bemanningen voor JU-52 bommenwerpers en transportvliegtuigen, 6 piloten voor de Heinkel-He51, technische specialisten en bodempersoneel, een radiotechnicus, een verpleegkundige met enkele assistenten en 5 burgerspecialisten met verbindings- en communicatietaken. Daarnaast 20 stuks luchtdoelgeschut met munitie, 2 kortegolf en 2 langegolf zenders, handvuurwapens, reserveonderdelen, 11 gedemonteerde Junckers JU-52 en 6 Heinkel-He51 toestellen. Hun bestemming is de Spaanse havenplaats Cadiz.
Het Spaans-Marokkaanse Transportbedrijf HISMA (Compañía Hispano-Marroquí de Transportes Limitada) wordt op vrijdag 31 juli 1936 opgericht om de zakelijke afwikkeling te regelen van het verkregen Duitse oorlogsmateriaal. Deze onderneming, geregistreerd in Tétouan, beschikt over een geïnvesteerd kapitaal van 200.000 peseta’s. Het bedrijf staat onder leiding van Johannes Eberhard Franz Bernhardt en voert de gepensioneerde marineofficier Fernando de Carranza-Fernandez-Reguera aan Spaanse kant op als mede-eigenaar. De inschrijving in het handelsregister wordt, misschien om politiek-correcte en misleidende redenen, geantedateerd op woensdag 1 april 1936. Een wrange grap misschien?
ROWAK, Handelsbedrijf voor Grondstoffen Vergoedingen (Rohstoff-Waren Kompensation Handelsgesellschaft) is de Duitse, door Hermann Goering opgerichte, evenknie van de Spaans-Duitse HISMA. Beide ondernemingen werken samen onder de naam MONTAN en hebben tot doel om allerhande benodigde oorlogstuig aan de Spaanse opstandelingen te leveren tegen rechten of vergoedingen van delfstoffen, mineralen, mijnconcessies, enzovoort. Op die manier handelt men met gesloten beurzen. Van Italiaanse zijde wordt daartoe de SAFNI, Onderneming van Natuurlijke Meststoffen (Societá Fertilizzanti Naturali Italiani) opgezet. De broer van Franco doet de bestellingen van wapens, munitie, vliegtuigen, enzovoort bij ROWAK en SAFNI, die dan door HISMA verrekend worden.
De bescheiden nationalistische luchtvloot, versterkt door Savoia-Marchetti SM81 en Junckers JU52 transportvliegtuigen, slaagt erin de bestaande luchtbrug te perfectioneren. Samen met de drie buitgemaakte Fokker FVIIb-3m toestellen, de twee Dornier vliegboten, een DC-2 en een eerder buitgemaakte JU-52 vliegt men in versneld tempo eenheden van het Afrikaanse leger over naar vliegveld Tablada. Deze versterking van het nationalistische luchtwapen hindert de republikeinse vloot in zijn taken. Hierdoor wordt het oorspronkelijk geplande troepenvervoer per schip weer mogelijk.
Een klein scheepskonvooi, eigendom van Juan March, vertrekt op woensdag 5 augustus 1936 uit de haven van Ceuta en zet koers naar Algeciras in zuid Spanje. Aan boord van de Ciudad de Ceuta, de Ciudad de Algeciras en de sleepboten Arango en Benot zitten zo’n 3.000 manschappen van het Afrikaanse leger, compleet met wapens, munitie en verzorging. Ze worden begeleid door de kanonneerboot Eduardo Dato, de bewapende trawler Uad Kert en een oude torpedoboot T-19. Ze krijgen bij de overtocht luchtsteun van 5 Savoia-Marchetti SM81 bommenwerpers, 3 Fokker FVIIb-3m toestellen, 2 Dornier vliegboten, 1 DC-2, 2 Nieuport gevechtstoestellen en een squadron Breguet-19 bommenwerpers. Over de twee belangrijkste schepen van het later als Convoy de la Victoria geregistreerde overwinningskonvooi valt het volgende op te merken. De schepen Ciudad de Ceuta en de Ciudad de Algeciras droegen tot 1931 een andere naam, namelijk General Sanjurjo en Miguel Primo de Rivera. Beide schepen waren toen vernoemd naar personen waarmee miljardair Juan March erg weinig op had…
De republikeinse torpedobootjagers die de Marokkaanse havens nauwlettend in de gaten houden, worden door de nationalistische luchtmacht onder schot genomen, waardoor de Almirante Valdes en de Lepanto buiten gevecht raken. Alleen de Alcalá Galiano is in staat het konvooi te bereiken, maar kan niet verhinderen dat het konvooi de haven van Algeciras binnenloopt. De Engelse vijandige houding en openlijke tegenwerking valt wel op. In Gibraltar weigeren Engelse oliemaatschappijen de republikeinse schepen van brandstof te voorzien. Ze krijgen evenmin toegang tot de haven van Tanger. De doorvoer van Duitse vliegtuigen en hulpgoederen naar Spaans Marokko wordt echter geen haarbreed in de weg gelegd en kan rekenen op ondersteuning, bevoorrading en brandstof.
Franco maakt op donderdag 6 augustus 1936 de oversteek naar Spanje. Het is diezelfde donderdag dat de Usaramo aanmeert in de haven van Cadiz, maar dat gaat niet zonder slag of stoot. Zijn bestemming en lading was bekend geraakt. Het republikeinse slagschip Jaime 1 wacht de boot bij Gibraltar op. De Usaramo krijgt bevel om bij te draaien voor inspectie, maar de Duitse kapitein houdt zich Oost-Indisch doof, verandert van koers en stoomt op volle kracht in de richting van Cadiz. De Jaime 1 probeert de Usaramo al schietend nog tot inspectie te dwingen, maar slaagt daar niet in. Onder een regen van granaten weet de kapitein de haven binnen te varen. De volgende dag, vrijdag 7 augustus 1936, bombarderen de Jaime 1 en de kruiser Libertad de haven van Algeciras waarbij de Eduardo Dato en de Uad Kert behoorlijk beschadigd raken.
Na het lossen van de Usaramo zet men de toestellen en het wapentuig in elkaar. De montage en het verder in orde maken verlopen volgens planning. De transportgroep, eskader A, bestaat uit elf JU-52 toestellen met Duitse bemanningen en is gestationeerd op Tétouan. De bommenwerpersgroep, eskader B, bestaat uit negen JU-52 vliegtuigen met Spaanse bemanningen. Dit eskader is onderverdeeld in 3 eenheden van 3 toestellen en heeft Tablada als standplaats. De gevechtsgroep, een eenheid van zes Heinkel-He51 jachtvliegtuigen en gevlogen door Spaanse bemanningen, staat ook op Tablada opgesteld. Spaanse eenheden bedienen de 8.8 cm Flak-luchtafweer. Alle manschappen van de JU-52, He51 en de Flak-luchtafweer krijgen hun instructies en opleiding ter plaatse. De beveiliging van de basis blijf voorlopig in handen van de Duitse strijdkrachten.
Op maandag 10 augustus 1936 heeft de luchtbrug in totaal 2.853 manschappen van het Afrikaanse leger en 9.000 kilo oorlogsmateriaal vervoerd van Marokko naar Spanje. Een paar dagen later, op woensdag 12 augustus 1936, raakt de Jaime 1 door een luchtaanval flink beschadigd. Eigenmachtig optreden van twee Duitse officieren betekende directe, weliswaar officieuze, militaire betrokkenheid van Duitsland. De luitenants Rudolf Freiherr von Moreau en Graaf Hoyos hebben in een JU-52 transporttoestel een provisorische richtinstallatie voor bommen aangebracht om het bombardement uit te kunnen voeren. Ze treffen met succes doel. Na die tijd bombarderen Savoia-Marchetti SM81 bommenwerpers de republikeinse vloot. Zo zorgen zij ervoor dat de troepentransporten over water gemakkelijker kunnen plaats vinden. Het is donderdag 13 augustus 1936 als de Duitse tanker Kamerun met vliegtuigbrandstof aanmeert in de haven van Lissabon. De republikeinse marine verhinderde dat ze in Cadiz kon aanmeren. Voortaan moet de brandstof vanaf de haven van Lissabon over de weg naar de opstandelingen vervoerd worden.
De eerste grote luchtaanval van de nationalisten vindt plaats op zondag 23 augustus 1936. Op die dag voeren 8 Junckers JU 52 bommenwerpers van het Eskader B met Spaanse piloten een aanval uit op de republikeinse basis Getafe. De luchtbrug brengt ondertussen geleidelijk aan nog meer manschappen over. Op zondag 30 augustus 1936 zijn in totaal 4.824 soldaten en 54.942 kg oorlogsmateriaal naar het Spaanse vasteland overgezet. Alleen met deze ingevlogen Marokkaanse eenheden en materialen zijn de nationalisten in staat om hun wankele militaire positie op het nippertje nog vast te houden. Vanaf donderdag 17 september 1936 slaagt de nationalistische luchtbrug er met ruim 800 vluchten in (gemiddeld 10 per dag) om meer dan 13.000 soldaten van het Afrikaanse leger over te vliegen, samen met ongeveer 500.000 kg oorlogsmateriaal. De JU-52 transporttoestellen van het Eskader A worden naar Alcazar in Toledo gevlogen, waar ze worden omgebouwd om als bommenwerpers te kunnen gebruiken.
Franco, de man van March
De nationalistische top komt op maandag 21 september 1936 in een hangar bij Salamanca bijeen. In zekere zin vindt hier een staatsgreep binnen een staatsgreep plaats. Wanneer generaal Sanjurjo in juli als belangrijke machtsrivaal is weggevallen, wordt het plan uitgewerkt om generaal Mola Vidal te onttronen en de man-van-March in het zadel te helpen. Franco krijgt op deze bijeenkomst de titel Generalísimo en hij wordt de opperbevelhebber (generalísimo) van alle strijdkrachten. Tot verbijstering en ergernis van generaal Mola Vidal en de militairen meldt de persverklaring dat Franco is benoemd tot staatshoofd. Daarmee trekt hij tegelijkertijd ook alle politieke macht aan zich. Franco’s formele installatie tot staatshoofd (Jefe del Estado) vindt in Burgos plaats op donderdag 1 oktober 1936.
Tot halverwege oktober 1936 zijn in Spanje vrijwel evenveel Duitse militairen aanwezig als vrijwilligers die aan de republikeinse kant staan. Het aantal Duitse militairen dat in de speciale eenheid “Sonderstab W” dient, is met 553 vrijwel gelijk aan de eenheden van de communistische Internationale Brigade die op maandag 12 oktober 1936 in Alicante aan wal komen. De eenheid Sonderstab W bestaat hoofdzakelijk uit piloten van de Junckers JU-52. Zij vormen eskader A dat de luchtbrug en de pilotentraining voor JU-52 Eskader B en de jagers Heinkel He51 verzorgt. Verder zitten er radiotelegrafisten, onderhoudspersoneel en bewakingseenheden bij.
Wanneer de militaire bevoorrading van de republikeinen door Frankrijk en de Sovjet-Unie op gang komt, lijkt de situatie zich voor de nationalisten ongunstig te ontwikkelen. De commandant van de Royal Navy in Alicante brengt daarom op vrijdag 16 oktober 1936 de commandant van het Duitse pantserschip Deutschland op de hoogte van nieuwe Sovjet wapenleveranties aan de republiek. In de haven van Cartagena zijn 18 jachtvliegtuigen van het type Polikarpov I-15 en 50 Sovjet pantserwagens met 100 pantserbemanningsleden en 50 piloten aangekomen. De Engelse informatie is bedoeld om Duitsland op de hoogte te brengen en aan te zetten tot versnelde en grotere wapenleveranties en wellicht tot rechtstreekse inmenging. De wapenleverantie van de Sovjet-Unie is slechts een bescheiden begin. Op zondag 25 oktober 1936 is tweederde van de Spaanse goudvoorraad naar de Sovjet-Unie overgebracht als betaling voor de verleende en nog te verlenen militaire bijstand. Het goud komt op vrijdag 6 november 1936 per schip aan in de haven van Odessa.
De relatief beperkte Duitse bevoorrading, training en ondersteuning brengt Franco en zijn nationalistische opstandelingen bij lange na niet het gewenste militaire overwicht. Franco zendt onophoudelijk hulpverzoeken aan Duitse en Italiaanse instanties. Dankzij de toenemende militaire support uit Frankrijk, Mexico en zeker ook uit de Sovjet-Unie slaat de balans meer door naar republikeinse kant. Eind oktober 1936 is de militaire situatie allesbehalve rooskleurig voor Franco. De Spaanse republiek beschikt na de wapenleveringen door de Sovjet-Unie, Frankrijk, Mexico, Joegoslavië en België over duizenden mitrailleurs en geweren, 300 vliegtuigen, 50 tanks, diverse pantserwagens en 50 kanonnen. Franco kan daar slechts 84 vliegtuigen, 30 lichte tanks, 15 kanonnen en 20 stuks 20-mm geschut tegenoverstellen. Verder hebben zich dankzij gerichte werving naar schatting 50.000 vrijwilligers aangemeld om in de Internationale Brigades aan republikeinse zijde te strijden.
Na zo’n drie maanden is Duitsland nog niet gerust op een succesvolle afloop van de burgeroorlog. In de hoogste kringen van de Duitse Rijksregering gaan stemmen op om de steun aan de Spaanse nationalisten te beëindigen. Admiraal Wilhelm Canaris, hoofd van de Duitse inlichtingendienst, de Abwehr, maakt Franco tijdens een overleg op vrijdag 30 oktober 1936 in zijn hoofdkwartier in Salamanca goed duidelijk dat Madrid nog steeds in handen is van de Republiek. Duitsland is beducht voor een escalatie die tot een open conflict met Frankrijk, Engeland en de Sovjet-Unie zou kunnen leiden. De Duitse regering wil dat risico niet lopen en is er ook onvoldoende op voorbereid. Men wil snel resultaten zien en zet Franco stevig onder druk. Al eerder had Franco laten weten niets te voelen voor Duitse bevoogding, hij kon het wel alleen af als hij maar voorzien werd van al het moordtuig waar hij behoefte aan had.
“Geef mij jullie vliegtuigen, geef mij jullie artillerie, geef mij jullie tanks en munitie, geef mij jullie politieke ondersteuning en ik ben dankbaar. Ik heb dit al eerder tegen de Italianen gezegd en ik herhaal dit nu tegen de heer Hitler. Maar boven alles, jaag mij niet op. Dwing me niet tot de overwinning tegen elke prijs, want dat zal leiden tot een groter aantal Spaanse slachtoffers, grotere vernietiging, grotere gevolgen en minder basis voor de door mij nieuw te vormen regering. Ik wil Spanje stad voor stad, dorp voor dorp, spoorlijn voor spoorlijn bezetten. Niets zal me van mijn koers en mijn plan afbrengen. Misschien zal het minder glorieus zijn, maar de overwinning en vrede nadien zijn groter. We zullen Madrid binnenkort innemen. En zo niet, dan proberen we het op een later moment. We zullen succesvol zijn.”
Er worden plannen opgesteld om de steun aan de nationalisten volledig in te trekken. In de oorspronkelijke hoofdpunten van de Duitse ondersteuning ging het om materiële bijstand bij het opzetten van de luchtbrug van Marokko naar Spanje en om opleiding en training van de nationalistische troepen. Er was niet voorzien in directe militaire inmenging. De luchtaanval die de luitenants Rudolf Freiherr von Moreau en graaf Hoyos op woensdag 12 augustus 1936 hebben uitgevoerd, moet als een eigenmachtig optreden gezien worden. Een andere optie is om verdere ondersteuning te koppelen aan nieuwe voorwaarden. Alleen als Franco akkoord gaat met strengere condities, zullen meer toekomstige Duitse wapenleveranties ter ondersteuning plaats vinden. Om de ontoereikende Spaanse militaire bevelvoering het hoofd te bieden, komen alle Duitse manschappen per direct daadwerkelijk onder Duits commando te staan.
Naar buiten toe en op papier blijft het Spaans bevel onaangetast. Door de belabberde militaire situatie kan Franco niet anders dan akkoord gaan. Het resultaat is dat op vrijdag 6 en zaterdag 7 november 1936 voor het eerst grote aantallen Duitse soldaten in Cadiz voet op Spaanse bodem zetten. In korte tijd wordt het aantal manschappen met ongeveer 4.500 soldaten uitgebreid. De geweldsspiraal neemt enorme omvang aan na de eerste slag om Madrid in november 1936 en de steeds groeiende deelname van externe spelers. De Franse, Mexicaanse en Sovjet wapenleveranties, voorafgaand aan die eerste slag om Madrid, hebben de Duitse militaire betrokkenheid zeer zeker in een stroomversnelling gebracht. Alle Duitse eenheden worden begin november 1936 samengevoegd in het Legioen Condor, dat in de volgende 2½ jaar niet boven de 5.600 manschappen uit zal komen. In totaal hebben 18.558 Duitse militairen bij toerbeurt in het Legioen Condor gediend. Door ziekte en geweld stierven zo’n 300 man.
De brandstof voor vliegtuigen, vrachtwagens en dergelijke die Duitsland en Italië aanvoeren, kan bij lange na niet de behoefte van de nationalisten dekken. Om aan de vraag te kunnen voldoen, schakelt Juan March zijn zakelijke netwerk in. Al in augustus 1936 is een ontmoeting geregeld waaraan behalve Francisco Franco ook Thorkild Rieber, president van de internationale oliemaatschappij Texaco, deelneemt. Ze sluiten een deal onder de voorwaarde dat Franco na het behalen van de overwinning een monopolie aan Texaco zal toekennen. Bijna onmiddellijk worden vijf tankschepen op krediet naar nationalistische havens gestuurd. De bevoorrading komt via een constructie met tussenpersonen en in samenwerking met Shell op gang vanuit Tanger. De tankschepen zetten rechtstreeks koers naar nationalistische havens in Marokko en Spanje om daar hun brandstof te lossen terwijl de bijbehorende ladingpapieren Belgische en Franse havens als bestemmingen aangeven. Rieber verzorgt ook olieleveranties aan Duitsland dat als tegenprestatie tankschepen levert voor Texaco. In Duitsland staat Rieber bekend onder de weinig flatteuze bijnaam Leichengänger – een man die over lijken gaat.
De Verenigde Staten nemen begin 1937 een neutraliteitswet aan die leveringen op krediet aan oorlogspartijen verbiedt. Texaco krijgt van de Amerikaanse overheid voor de schending van deze wet een boete van $ 20.000, een bescheiden financiële aderlating voor het bedrijf dat na de burgeroorlog $ 6.000.000 incasseert, waar het monopolie op leveringsrechten nog bij zou komen. Particuliere Amerikaanse ondernemingen leveren 12.000 vrachtwagens aan de nationalisten, waarmee het Afrikaanse leger letterlijk mobiel is geworden. Anderzijds krijgt de vliegtuigfabriek Glenn-Martin Aircraft Company geen toestemming om 8 Martin bommenwerpers aan de republikeinse regering te leveren.
Om zichzelf de dringend benodigde financiële middelen en ruimte te verschaffen, dwingen de nationalisten alle Spanjaarden, die in het door hen gecontroleerde gebied wonen, met wetgeving om mee te betalen aan de revolutie. Vanaf 14 maart 1937 is men verplicht alle goud, buitenlandse valuta en effecten die men bezit, in te ruilen voor Spaanse peseta’s. Ook het bankiershuis Kleinwort, Sons & Co zet zich vol elan in om uitgeweken rijke Spanjaarden in staat te stellen hun geld, goud en juwelen in te brengen en om te zetten als oorlogslening voor de nationalisten. Onterecht en misleidend wordt de bank ook wel als de Claiworth (Kleiwaard) Bank aangeduid. Om de macht van Franco verder uit te bouwen, wordt met goedkeuring van de grootste geldschieter Juan March in april 1937 de CEDA ontbonden. Franco duldt geen politieke concurrentie op rechts. Een paar weken daarna zou de enige overgebleven serieuze machtsconcurrent om het leven komen. Generaal Mola Vidal verongelukte op 3 juni 1937 bij een vliegtuigongeval. Zijn tweemotorige Airspeed AS.6 Envoy toestel stortte onderweg naar Vitoria neer in een storm.
De nationalisten slagen er maar niet in de macht volledig in handen te krijgen. Het wispelturige karakter van Franco is daar mede debet aan. De behoorlijk tekortschietende Spaanse betalingsmoraal is nog zo’n zorgelijk aandachtspunt van de Duitsers. Mede hierdoor is kanselier Hitler begin november 1937 niet meer zo bereidwillig om nog verder aan de Spaanse hulpvraag tegemoet te komen. Spanje heeft voor het Duitse Rijk niet die belangrijke positie voor diens buitenlandse politiek zoals het Britse Rijk die heeft. De Engelse belangen zijn vele malen groter. Een communistisch of socialistisch Spanje past niet in de Engelse geopolitieke koers. Daarom haalt Engeland de banden met het nationalistische Spanje steeds nauwer aan.
De toenmalige Engelse minister-president Neville Chamberlain laat de diplomaat Sir Robert MacLeod Hodgson op 11 november 1937 een verdrag met de nationalisten tekenen waarmee de Britten nog maar één stap verwijderd zijn van formele erkenning van Franco’s heerschappij. Vervolgens vervangt Chamberlain op 16 november 1937 ambassadeur James Pack door Sir Robert MacLeod Hodgson. Deze vestigt zich in Burgos en treedt vanaf dat moment officieus op als ambassadeur. Franco stuurt op zijn beurt de hertog van Alva als officieuze ambassadeur naar Londen. Ook Portugal, Hongarije, Japan en Chili zullen de fascistische junta al snel erkennen als de wettige Spaanse regering. Hitler stuurt admiraal Wilhelm Canaris op dinsdag 11 januari 1938 opnieuw naar Spanje om Franco nogmaals te wijzen op zijn betalingsverplichtingen. De nationalisten zijn net als de republikeinen op een cruciaal punt aangekomen. Beide politieke stromingen kunnen de absolute macht niet in handen krijgen zonder hun buitenlandse steunpilaren. Voor het Duitse Rijk spelen heel andere zaken die de aandacht opeisen, zoals de politieke verwikkelingen in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije, waar meer dan 3 miljoen Sudeten-Duitsers wonen.
In Franse regeringskringen leven in februari 1938 serieuze plannen om militair in te grijpen in buurland Spanje om op die manier de in het nauw geraakte republikeinse regering te helpen. Juan Negrín, op dat moment minister-president van de Spaanse republiek, heeft daarover overleg met zijn vriend Léon Blum, een socialistische politicus en kort daarvoor premier van Frankrijk. Blum laat Negrín weten dat het kabinet van Édouard Daladier de Franse militaire leiders opdracht heeft gegeven om plannen voor te bereiden voor een militaire actie bij Bilbao in Baskenland. Het idee is om na oefeningen van de Franse marine een gewapende actie uit te voeren, eerst op zee en daarna op de grond. Tevoren zou Franco nog een ultimatum krijgen dat hij vermoedelijk wel zal verwerpen. Vervolgens kan het Franse leger dan meteen in actie komen.
Het Nationaal Defensiecomité (Comité national de défense) bespreekt dit plan op dinsdag 15 maart 1938. De Duitse Rijkskanselarij en de Duitse ambassade rapporteren dat men hiervan de volgende dag, woensdag 16 maart 1938, al op de hoogte is. Zodra Engeland ook op de hoogte is van de plannen volgt daar een krachtig verzet tegen. Frankrijk wordt sterk onder druk gezet om zich buiten de strijd te houden. Het Franse blad Le Temps maakt hiervan in bedekte termen melding in de editie van donderdag 31 maart 1938. “Het Britse kabinet, absoluut vijandig gezind tegenover iedere soort van inmenging in de Spaanse affaire, heeft zijn stem verheven tegen een mogelijke interventie. In die geest heeft Londen druk uitgeoefend op Parijs”. Frankrijk ziet verder af van zijn plannen nu men door Engeland wordt teruggefloten en gedwarsboomd. Ter compensatie voert Parijs de wapenleveranties op en krijgt de Sovjet-Unie meer vrijheid bij de doorvoer van oorlogsmaterieel. Later zou ook generaal Maurice Gustave Gamelin het plan in zijn memoires vermelden waar hijzelf en admiraal Jean Louis Xavier François Darlan tegen gekant waren.
Italiaanse toestellen voeren tussen woensdag 16 en zaterdag 19 maart een hevig bombardement uit op Barcelona. Bij 13 zware aanvallen gebruiken zij op grote schaal brandbommen en gasgranaten. De maand maart is niet alleen een cruciale maand voor de republikeinen, ook de nationalisten staan met de rug tegen de muur. Het oorlogsmaterieel is toe aan vervanging en reparatie. Het 88 mm geschut is intussen onzuiver geraakt en daardoor niet meer optimaal inzetbaar. De helft van de Me 109 jagers staat met technische mankementen aan de grond en dient voor de overige vliegtuigen noodgedwongen als onderdelenmagazijn.
De politieke ontwikkelingen binnen het Duitse Rijk en de uitblijvende Spaanse betalingen nemen bondskanselier Hitler in beslag. Hij staat daardoor op het punt zijn militaire steun aan Franco te beëindigen. Op 31 maart 1938 is van de rekening van $ 139.425.000 voor geleverde diensten slechts $ 18.562.000 voldaan in buitenlandse valuta, ertsen en mineralen. Een ingewikkeld politiek schaakspel op wereldschaal, waarbij grootmeesters van het vermaarde Britse Rijk de lijn bepalen, resulteert er uiteindelijk in dat Duitsland zijn steun aan Spanje niet zal intrekken.
De opstelling van het Britse Rijk tijdens en na de Oostenrijkse Anschluss is een van de politieke cadeaus die het aan Duitsland schenkt. Minister-president Neville Chamberlain doet daar in maart 1938 nog een schepje bovenop. Hij verklaart dan in het Britse parlement “niets verdachts te zien in het feit dat twee gelijkwaardige leiders een gezamenlijke overeenkomst hebben gesloten waarbij de onafhankelijkheid van de een wordt opgegeven ten gunste van de ander”. En daar blijft het niet bij. Een geopolitiek masterplan is als een onzichtbare rode draad door de Spaanse Burgeroorlog verweven. Zo is ook de latere opdeling van Tsjecho-Slowakije door Duitsland een prijs die Engeland graag laat betalen om een anticommunistische Europese bufferstaat tot stand te brengen. Neville Chamberlain zou in deze wrange klucht zelfs een allesbepalende rol spelen.
De eigenzinnige Franco blijft zich onwelwillend opstellen. Hij wil zich niet laten dwingen. Hoewel hij zonder hulp van buitenaf praktisch kansloos is, laat hij Duitsland op vrijdag 8 april 1938 weten dat wat hem betreft verdere militaire steun niet noodzakelijk is. Tegelijkertijd wil hij officieus geen afstand nemen van het Duitse Vrijwilligerslegioen, Legioen Condor. Hierover ontwikkelt zich een ingewikkeld politiek schaakspel waarin het Britse Rijk laat zien tot welke prijs het bereid is anderen te laten betalen voor haar politieke belangen.
Het Spaanse avontuur lijkt militair gezien een gebed zonder (goed) einde. De bevelvoerder van het Legioen Condor, Generaal Helmuth Volkmann, komt daarom begin juni 1938 met het, militair gezien wellicht terechte, voorstel om het Vrijwilligerslegioen volledig terug te trekken. Zijn voorstellen worden in eerste instantie serieus overwogen. Men neemt in beraad of de Spanjaarden na terugtrekking van de eigen Duitse manschappen het materieel zelfstandig wel zouden kunnen bedienen. De uitkomst is negatief en de conclusie is dat zonder de speciaal daartoe opgeleide en getrainde Duitse specialisten het oorlogsmateriaal bij de onvoldoende opgeleide Spanjaarden geen lang leven beschoren zou zijn.
Op politiek niveau spelen ondertussen hele andere zaken die gaan bepalen of de Duitse militaire steun aan Spanje gehandhaafd blijft. De spanningen tussen het Duitse Rijk en Tsjecho-Slowakije rond de ongeveer 3 miljoen Sudeten-Duitsers zijn de voorgaande maanden zo opgelopen dat Tsjecho-Slowakije op vrijdag 20 mei 1938 zijn leger gedeeltelijk mobiliseert. Duits militair ingrijpen lijkt dan onvermijdelijk. De annexatie van Tsjecho-Slowakije, operatie Fall Grün, staat bijna op beginnen en Tsjecho-Slowaakse inlichtingendiensten verwachten een aanval op woensdag 28 september 1938. De Britse minister-president Neville Chamberlain vliegt na enige voorbereiding door Neville Henderson, de Engelse ambassadeur in Duitsland, op drie achtereenvolgende donderdagen in september 1938 (15, 22 en 29) naar Duitsland.
De vertegenwoordigers van Engeland, Duitsland, Frankrijk en Italië ondertekenen op vrijdag 30 september 1938 het Verdrag van München. Zonder dat Tsjecho-Slowakije zelf of de Sovjet-Unie daarin gekend zijn, beslist men zo ook over het lot van Tsjecho-Slowakije. In belang van het Britse Rijk wordt de grens van de communistische Sovjet-Unie verder naar het oosten opgeschoven. Op maandag 10 oktober 1938 gaat Sudetenland over in Duitse handen terwijl ook Polen en Hongarije begerig grote stukken van de geslachte bufferstaat annexeren. Uitgerekend op diezelfde dag, maandag 10 oktober 1938, tekenen minister-president Neville Chamberlain en kanselier Adolf Hitler, op initiatief van Chamberlain, een vredesverdrag tussen beide landen. ‘Peace in our time’ op basis van gewetenloze collaboratie.
Dat is niet het enige cadeau voor het Duitse Rijk. De bankier Hjalmar Horace Greeley Schacht brengt halverwege december 1938 een bezoek aan Engeland om met de gouverneur van de Bank of England, de Engelse centrale bank, Montagu Collet Norman de overdracht van de Tsjecho-Slowaakse goudvoorraad af te ronden. Duitsland ontvangt via de BIS (Bank of International Settlements) in de loop van 1939 £ 6.000.000.000 aan goud. De Nederlandse bankier Jan Willem Beijen, de voorzitter van de BIS (en later Nederlands minister van Buitenlandse Zaken) speelt in de overdracht van deze oorlogssubsidie een doorslaggevende rol.
Door al het onzichtbare politieke schaakwerk op de achtergrond kan het voorstel van generaal Helmuth Volkmann geen hoge ogen meer gooien en op donderdag 16 juni 1938 besluit men het Condor Legioen weer op sterkte te brengen. De afwijzende houding van Spanje verandert niet. De Duitse ergernis neemt in augustus 1938 alleen maar toe. Vanaf maart 1938 vinden nauwelijks nog zendingen van betekenis plaats. Franco toont zich steeds meer als een onbetrouwbare gesprekspartner. Hij is eigenzinnig, onvoorspelbaar en hij verrast Duitsland en Italië regelmatig met nieuwe, ondoordachte initiatieven, met het inzetten en onverwachts weer beëindigen van militaire offensieven. Daarbij roept de allerbelabberdste Spaanse betalingsmoraal toenemende ergernis bij Duitsland op.
De Duitse toon wordt in oktober 1938 scherper. Bondskanselier Hitler overweegt de militaire steun, zoals die oorspronkelijk was afgesproken, stop te zetten. De voorwaarden voor nieuwe leveringen zijn nu het correct nakomen van de erts- en mineraalleveringen en de oprichting van zuiver Duitse mijnbouwmaatschappijen met mijnrechten in Spanje en Marokko. Op maandag 7 november 1938 staat voor $ 78.530.879 aan materieel gereed voor verzending, maar daarover moet eerst nog stevig onderhandeld worden. Vier dagen later op vrijdag 11 november 1938, vinden deze onderhandelingen plaats. Spanje gaat op vrijdag 18 november 1938 overstag en verklaart akkoord te gaan met de Duitse eisen. Het is dan nog wel enigszins onduidelijk of Franco de hoogste positie in de burgeroorlog zal weten te behouden. Het boterde niet erg binnen de top van Spaanse generaals, er leven verschillende opvattingen. Dat leidt regelmatig tot heftige scenes tussen Franco en andere generaals. Het merendeel van de generaals en de geestelijkheid zijn gekant tegen Franco. De Duitse ambassadeur Eberhard Von Stohrer meldt dit onder meer op zaterdag 19 november 1938 aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Engeland en Frankrijk zetten Franco onder druk omdat zij bang zijn voor een uitbreiding van de Spaanse burgeroorlog naar een breder strijdtoneel. Zij stellen Franco in het vooruitzicht van militair ingrijpen in onder andere Spaans-Marokko en van het tegenhouden van bevoorrading aan de Frans-Spaanse grens. Daarop verklaart Franco zijn land op voorhand neutraal. Italië reageert bij monde van de minister van Buitenlandse Zaken, Galeazzo Ciano, furieus: ”Smerig! Onze soldaten die in Spanje zijn gevallen, zullen zich omdraaien in hun graf!” Duitsland reageert ingetogener maar niet minder verontwaardigd en laat weten zich grof beledigd te voelen door de opstelling van Franco.
De weerslag van het Verdrag van München werkt door in de internationale politieke arena en levert de Spaanse nationalisten een onverwacht voordeel op. De Sovjet-Unie wijzigt haar koers radicaal na de ondertekening van het Verdrag van München. De Sovjet-Unie trekt de Rode Brigades vrijwel direct van het strijdtoneel terug en stopt de aanvoer van te leveren militair materieel aan de Spaanse republiek. Vanaf dat moment richt de Sovjet-Unie zich op de eigen Europese binnengrenzen. Op vrijdag 28 oktober 1938 houden de Internationale Brigades in Barcelona een afscheidsparade voor de republikeinse regering en in november 1938 verlaten ze Spanje voorgoed. Binnen enkele maanden is er vrijwel geen sprake meer van Sovjet-Russische bemoeienis met de Spaanse burgeroorlog. De bakens zijn verzet waardoor Franco en de zijnen in staat zullen zijn de eindoverwinning te behalen. De buitenwereld krijgt een jaar later in de nacht van woensdag 23 op donderdag 24 augustus 1939 bij verrassing het Molotov-Ribbentrop pact gepresenteerd, het Russisch-Duitse niet-aanvalsverdrag.
De Sovjet-Unie heeft zijn steun aan de republikeinen beëindigd. Frankrijk heeft zijn wapenleveranties gestopt en de grenzen ervoor gesloten. Franco ontvangt weer nieuw Duits wapentuig en zal door deze ontwikkelingen in februari 1939 met succes de overhand krijgen. Republikeinse soldaten slaan dan massaal op de vlucht en steken de grens over naar het Franse buurland. De Spaanse republiek is op sterven na dood. Frankrijk neemt veel buitgemaakte en gesmokkelde kostbaarheden in beslag, waaronder 12 vrachtwagens vol goudstaven, gouden munten en andere waardevolle voorwerpen. De Fransen brengen deze kostbaarheden vervolgens dezelfde maand weer naar Spanje terug als hierover een akkoord is bereikt. Nu de overwinning binnen handbereik komt, lapt Franco de overeengekomen betalingsverplichtingen aan zijn laars. Franco laat weten dat hij alle middelen en voorraden dringend voor eigen gebruik nodig heeft. Hij stelt alle rekeningen en bedragen ter discussie en hij vecht leveringen aan. Duitsland zal uiteindelijk, na afloop van de al snel te verwachten burgeroorlog, aan het kortste eind trekken. Van de ruim $ 200.000.000 voor geleverde bijstand krijgt men slechts een fractie terug. Ter tegemoetkoming zal Spanje later, in de wereldoorlog, de fascistische Blauwe Brigade naar het Oostfront sturen als inzet tegen het Russische leger. Franco zal de kosten daarvoor dan niet in rekening brengen.
Maarschalk Philippe Petain, de succesvolle generaal uit de Eerste Wereldoorlog, wordt tot Frankrijks ambassadeur in Spanje benoemd. Hij biedt in Burgos zijn geloofsbrieven op vrijdag 24 maart 1939 bij Franco aan. Op zaterdag 1 april 1939 is de Spaanse burgeroorlog officieel ten einde en nog in diezelfde maand arriveert een Duitse delegatie om de openstaande betalingen aan de orde te stellen. Het Legioen Condor keert terug naar Duitsland. Het Vrijwilligersleger houdt op dinsdag 23 mei 1939 zijn afscheidsparade in Leon en de volgende dag, woensdag 24 mei 1939, verlaten 5 KDF-schepen (Kraft Durch Freude) Spanje met aan boord 4.470 soldaten van het Legioen. Ze laten hun complete wapenuitrusting achter, net als alle burgerkleding van de militairen, 2600 ton bloem en meel en alle medische hulpgoederen. Op dinsdag 30 mei 1939 krijgen ze een groots onthaal bij aankomst in Hamburg. De Duitse onderhandelingsdelegatie is op vrijdag 14 juli 1939 in Burgos nog druk aan het bakkeleien met de Spanjaarden over de waardebepaling van de totale verleende steun, maar Franco zet hen de voet dwars, ‘eigen volk eerst’.
En Juan March?
Hij trekt zijn garantie voor de leningen in en laat het aan Kleinwort Sons en Co over om de terugbetalingen aan de inleggers af te handelen. Niet dat zijn rol uitgespeeld is, in tegendeel. In de zomer van 1940 treedt Juan March op als tussenpersoon bij een omkoping van generaals zodat Spanje niet aan Duitse kant in de oorlog betrokken zal raken. In juni 1940 verklaart Spanje zich nog bereid om, onder bepaalde voorwaarden, aan de kant van Italië en Duitsland aan de oorlog deel te nemen. De voorwaarden van Franco zorgen bij kanselier Hitler voor onbehagen, de Franco “die geen Spaans staatshoofd zou zijn geweest als de Italianen en Duitsers hem tijdens de burgeroorlog niet zo beslissend hadden geholpen”. Maar, als Juan March, de Engelse schatkist en MI6 niet hadden meegeholpen, was de burgeroorlog wellicht nooit op die manier verlopen. Hun rol op de achtergrond was mogelijk nog bepalender. Het geld regeert, dat bleek! Met de £ 13.000.000 die Winston Churchill in eerste instantie aan Juan March ter hand stelt, koopt hij de generaals teneinde Spanje neutraal te houden. Bij de besprekingen tussen Spanje en Duitsland in september, oktober en november 1940 blijft Spanje weigeren zich aan de kant van de As (het pact van Duitsland, Italië en Japan) aan te sluiten.
Duitsland krijgt in het fascistische Spanje geen voet aan de grond, ondanks de inzet van admiraal Wilhelm Canaris, die met Franco persoonlijk goede contacten onderhoudt. Het plan om via Spaans grondgebied de macht over te nemen in Gibraltar (Plan Felix) is op voorhand kansloos. En de Engelse inlichtingenofficier Hugh Bertie Campbell Pollard, die zo’n bepalende rol speelde in het aan de macht brengen van Franco? Hij krijgt in 1940 als beloning de leiding over de MI6 afdeling in Madrid.
Epiloog
“Het Fascisme leeft, boycot Spanje”
Deze leus staat vele jaren, in grote knallend witte letters op een rode bakstenen muur gekalkt. “Het Fascisme leeft…”. Tientallen jaren heeft die strijdkreet die bakstenen omheining getooid en het straatbeeld in dat deel van het stadje getekend. Het is in de tijd dat generaal Francisco Franco in Spanje aan de macht is. Spanje, dat voor de overgrote meerderheid van de Nederlanders in die periode zon, zee, strand, paella en tequila betekent. Fascisme, dat was iets ‘uit de tijd van de oorlog’. Een enkeling weet het (nog) te verbinden aan de Italiaanse fascisten van ‘Il Duce’ Benito Mussolini, anderen menen zeker te weten dat het met de nazi’s en hun Führer Adolf Hitler te maken had.
Is het niet zo dat de geschiedschrijvers ons hebben laten weten dat juist het misdadige Hitler-regime een grote verantwoordelijkheid draagt voor deze Spaanse massamoord die vooraf is gegaan aan de Tweede Wereldoorlog? Het is nazi-Duitsland dat dankbaar gebruik maakt van deze broedermoord en dat zijn moordende werktuigen uittest en perfectioneert, waarmee het Europa en de wereld in september 1939 kennis laat maken. Junckers JU-52, Stuka-duikbommenwerpers, Heinkel He-51 jachtvliegtuigen, 88mm Flack-geschut – het was slechts een deel van het Duitse oorlogsmaterieel dat daar op het Iberische schiereiland werd ingezet. Zonder steun van Hitler en zijn nationaalsocialistische trawanten zou die Spaanse massamoord niet zulke proporties hebben gehad. En als Engeland en andere (WO I) geallieerden toen passende (militaire) actie hadden ondernomen, had WO II misschien voorkomen kunnen worden. De door Franco voorbereide en uitgevoerde staatsgreep was niet zo wreed en bloedig geweest als nazi-Duitsland zich erbuiten gehouden had. Dat is wat, ook vandaag de dag, nog steeds het algemene, geschetste historische beeld is.
Waarheid of werkelijkheid? De aanleidingen en oorzaken van deze grove misdaad tegen de menselijkheid liggen genuanceerd. Ja, het is correct dat met het door Duitsland geleverde moordtuig ontelbare mensenlevens vernietigd zijn. Echter, enigszins gechargeerd gesteld, het is allesbehalve correct dat de hoofdverantwoordelijkheid bij Duitsland gelegd kan worden. Wie de geschiedenis en de geschiedschrijving met open geest en onbevooroordeeld bestudeert, komt tot de conclusie dat, zoals altijd, élke oorlog het resultaat is van misleiding en bedrog.
De Spaanse burgeroorlog van 1936-1939 had niet plaats kunnen vinden als deze niet zou hebben gepast in de valse, verraderlijke geopolitieke koers van het Britse Rijk. Dát heeft er, in eigen belang, actief aan meegewerkt dat het nationaalsocialistische Hitler-regime aan de macht kon komen. Dát heeft het mogelijk gemaakt dat de Bank of England de NSDAP met miljoenen grote kredieten gefinancierd heeft. Dát heeft het toegestaan dat zijn geheime diensten, waaronder de MI6, een actieve rol speelden in de plannen voor de fascistische staatsgreep in Spanje. Dát heeft erin toegestemd dat het Duitse Rijk de Linker-Rijnoever, Saarland, de Oostenrijkse Anschluss, het opgedeelde Tsjecho-Slowakije ’Heim-ins-Reich’ kon nemen. Ja, op de keper beschouwd ook de onder andere uit voormalig West-Pruisen gecreëerde, bufferstaat Polen.
De Spaanse Burgeroorlog van 1936-1939 had niet plaats kunnen vinden als de Joods-Spaanse multimiljonair Juan March, op dat moment de op zes na rijkste man ter wereld, deze staatsgreep niet met een blanco cheque van miljarden dollars op voorhand had gefinancierd. De Spaanse Burgeroorlog van 1936-1939 had niet plaats kunnen vinden als de betrokken Spaanse officieren en politici hun verantwoordelijkheid hadden genomen om de eigen burgers te vrijwaren van moord en genocide. De Spaanse Burgeroorlog van 1936-1939 had niet plaats kunnen vinden als het uit islamitische Marokkaanse soldaten bestaande, Afrikaanse leger zich buiten deze moordpartij had gehouden.
Internationaal opererende politieke schurken, banksters en leugenfabriekende & nep-nieuws verspreidende media zitten, zowel toen als vandaag, verborgen achter elke oorlog. Het zijn de burgers, het zijn de mensen die, verdeeld in politieke & religieuze kampen, zowel de slachters alsook de slachtoffers zijn.
Liedje voor Sofietje
Op 4 mei staat men sinds 1946 om 20.00 uur 2 minuten stil en herdenkt men daarbij alle burgers en militairen die in het koninkrijk der Nederlanden, of waar ook ter wereld zijn omgekomen als gevolg van de Tweede Wereldoorlog.
Gaandeweg der jaren in de nationale herdenking zo uitgegroeid dat ook de slachtoffers die daarna in oorlogssituaties en bij vredesoperaties zijn omgekomen herdacht worden.
In 2017 ontstond aan de vooravond van de dodenherdenking enige commotie over het voornemen van de dan 35-jarige Rikko Voorberg om de Afrikanen te herdenken die hun oversteek van Afrika naar Europa niet overleefd hadden. Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) leverde hierop fel kritiek. Het CIDI is van mening dat 4 mei puur en alleen moet draaien om het herdenken van de oorlogsslachtoffers die het leven hebben gelaten gedurende de Tweede Wereldoorlog. “Het almaar verbreden van de Nationale Dodenherdenking leidt ertoe dat allerlei leed op een grote hoop wordt gegooid. Uiteindelijk is het dan voor niemand meer duidelijk waar het op 4 mei eigenlijk om gaat”, aldus het instituut.
De laatste jaren gaan er stemmen op om ook oorlogsslachtoffers uit andere gebieden en landen in deze herdenking te betrekken. Esther Voet, voormalig voorzitter van het CIDI en huidig hoofdredacteur van het Nieuw Israëlietisch Weekblad liet hiertegen in 2019 opnieuw een bezwarend geluid horen. “Als je alles gaat herdenken, herdenk je niks meer” is haar stelling en inhoudelijk heeft ze daar een sterk punt. Voet voert aan dat steeds meer lezers van het Nieuw Israëlietisch Weekblad niet meer naar de Nationale Dodenherdenking op de Dam in Amsterdam gaan maar kiezen zij vaker voor de Jom Hasjoa herdenking op 2 mei. “Daar wordt de Holocaust zelf herdacht en herkennen mensen zich meer in.”
Al in 2011 werd, mede op voorspraak van het CIDI, het plan geopperd om de Nationale Herdenking op 4 mei, exclusief te reserveren voor de weggevoerde en omgekomen joden, waardoor de nationale herdenking in zekere zin omgewerkt werd tot exclusieve Jodenherdenking.
“Een jaar biedt naast deze dag nog 364 andere dagen om alle andere
slachtoffers te herdenken” was toen het gebruikte argument, andere oorlogsslachtoffers zoals niet joodse KZ-slachtoffers, verzetsstrijders, en door honger omgekomen Nederlanders!
Wat betreft de laatst genoemden dit zijn nagenoeg vergeten slachtoffers, uiterst merkwaardig aangezien alleen al in de Hongerwinter van 1944/1945 aanwijsbaar meer dan 125.000 niet Joodse Nederlanders bezweken zijn aan honger, gebrek en ziekten.
Ikzelf herdenk op deze dag en dat tijdstip het meisje dat op vrijdag 12 januari 1945 om 10.30 uur begraven werd in het verzamelgraf 13-F-3 aan de rand van begraafplaats Soestbergen aan de Gansstraat in Utrecht. Een van de tienduizenden niet Joodse Nederlanders die van honger, ziekte en gebrek omkwamen als gevolg van oorlogshandelingen. Ik herdenk de Nederlandse hongerslachtoffers die in de afgelopen 7 decennia als het ware in een grijze mist van onwetendheid zijn opgelost. Om 20.00 uur zing ik zacht en in mijzelf voor het meisje dat slechts 6 weken op deze wereld mocht zijn voordat zij haar laatste adem uitblies, dan herdenk ik mijn zusje, dan zing ik een liedje voor Sofietje.
Crème de la Crème
Begin 1941 werd in Nederland de Zentralstelle für jüdische Auswanderung opgericht welke als taak had de deportatie van Joden uit Nederland te begeleiden. De Joodse Raad van Amsterdam onder voorzitterschap van professor David Cohen en diamantair Abraham Asscher kreeg hierin een sleutelrol.
Hoofdtaak van de Joodse Raad was om de transportlijsten samen te stellen van opgepakte Joden welke dan via Durchgangslager Westerbork naar kampen over de Duitse grens werden getransporteerd. Opvallend was dat vooral en met name de Joodse intelligentsia zichzelf zoveel als mogelijk vrijwaarde, bij voorkeur werden voornamelijk de Joden van minder geacht allooi met duizenden tegelijk naar de slachtbank gevoerd.
Professor David Cohen overleefde de oorlog en verdedigde ook naderhand de door hem gevolgde koers. In zijn niet gepubliceerde memoires noteerde hij – bij monde van Hans Knoop, in de op 3 mei 2015 uitgezonden documentaire De langste nacht van de Joodse Raad (Joodse Omroep) – het navolgende:
“Ik voelde me generaal, die een officierskorps moest behouden en daardoor soldaten moest offeren”.
Zijn houding en gedachtengang past naadloos in het gedachtegoed van Graaf Richard Nikolaus Coudenhove-Kalergi, wereldfederalist en een van de grondleggers van de Europese Unie. Een nieuw Europees superrijk waar het geestelijk superieur ras – het Jodendom – de dienst uit hoorde te maken zoals hij al in 1925 beschreef in het boekwerk Praktischer Idealismus. Ruim voor begin van de Tweede Wereldoorlog en voordat de Nationaal Socialisten in Duitsland een rol van enige beduiding hadden verdedigde hij deze stelling. Het Jodendom was in zijn ogen bij uitstek geschikt voor een Herrenrasse omdat zij over het betere bloed beschikten “das Judentum ist der Schoß, aus dem ein neuer, geistiger Adel Europas hervorgeht; der Kern, um den sich ein neuer, geistiger Adel gruppiert. Eine geistig-urbane Herrenrasse”.
Wat betreft dit nieuw gefokte aristocratische ras, volgens Coudenhove-Kalergi behoorden de Joden “die nicht geschickt, klug und erfinderisch genug waren” in wezen opgeruimd te worden. Dank zij kunstmatige selectie – “künstlichen Ausleseprozeß” – werd het Jodendom volgens hem veredeld tot een nieuw Adelsras. Door gerichte voortplanting en vermenging zou dit Adelsras opgefokt worden om haar geschikt te maken voor hun edele taak, waarin geen plaats was voor minderwaardige levensvormen.
David Cohen handelde twee decennia later naar letter en ziekelijke instructie zoals geschreven door de grondlegger van de Europese Unie, een morbide superstaat, geregeerd door de zelfbenoemde Crème de la Crème.
(Picture: Wikipedia, Licensefree)
Geallieerden aan het Gas
Hoe absurd en immoreel ook, de inzet van alle mogelijke biologische, virologische en chemische wapens is al zo oud als de mensheid zelf. De wrange eer voor het gebruik van het gaswapen komt toe aan het Franse leger dat in augustus 1914 als eerste een chemische aanval ondernam met geweergranaten, gevuld met een traangasvulling van broomazijn (xylylbromide).
De Franse chemicus François Auguste Victor Grignard, hoogleraar aan de Universiteit van Nancy en in 1912 winnaar van de Nobelprijs voor chemie, werkte in opdracht van het Franse leger aan de ontwikkeling en vervaardiging van militair inzetbare strijdgaswapens. Hij had een groot aandeel in het ontwikkelen van de dodelijke strijdgassen fosgeen en mosterdgas en aan een detectiemethode die bij het gebruik voor deze dodende gassen moest waarschuwen. Hij zou het echter afleggen tegen zijn Duits-Joodse tegenhanger Fritz Haber, de uitvinder van het kunstmest, die nét iets eerder zijn opdrachtgevers in staat zou stellen het dodende en immobiliserende strijdgas letterlijk en figuurlijk in de strijd te kunnen werpen.
Op 22 april 1915 zou bij de Belgische plaats Ieper door het Duitse leger een grootschalige gasaanval worden uitgevoerd met het door Haber ontwikkelde chloorgas. Na de grootschalige inzet in de Eerste Wereldoorlog is gas nooit meer van het oorlogstoneel verdwenen. Onder andere Winston Churchill was een warm voorstander voor het gebruik ervan. In 1919 had de Engelse luchtmacht aan het oostelijk front mosterdgas ingezet tegen de bolsjewisten en wilde hij in datzelfde jaar het gaswapen inzetten tegen niet meegaande Arabieren “unco-operative Arabs” in Irak, een voorstel waar niet iedereen in meeging.
“I do not understand this squeamishness about the use of gas. We have definitely adopted the position at the Peace Conference of arguing in favor of the retention of gas as a permanent method of warfare. I am strongly in favour of using poisoned gas against uncivilized tribes.”
Toen in juli 1920 meer dan 100.000 van deze gewapende uncivilized tribes in opstand kwamen tegen de Engelse overheersing werd in eerste instantie een bommenregen van ruim 97.000 kg op hen neergelaten. Het zou meer dan 9.000 mensenlevens kosten maar het verzet werd niet gebroken. Bij wijze van experiment stelde Churchill daarop voor chemische wapens in te zetten “against recalcitrant Arabs. I am strongly in favour of using poisoned gas against uncivilised tribes to spread a lively terror”. Op zijn bevel werd mosterdgas ingezet en met behulp van mortieren werden de Koerden vergast.
In 1923 was het Arthur Harris, (later bekend geworden als Bomber Harris) aanvoerder van het 45e squadron die tegen de Irakese stammen ten strijde trok met gas en tijdbommen. Op 17 juni 1925 werd door de Volkenbond in Genève het gifgasprotocol bekrachtigd waarin het gebruik van giftige gassen definitief verboden werd. Het zou voor Winston Churchill geen belemmering vormen om in de Tweede Oorlogshelft (1939-1945), in het heetst van de strijd, de inzet ervan te bepleiten.
“Ik wil dat u zeer serieus nadenkt over de kwestie van het gebruik van gifgas” was de inhoud van het buitengewoon memorandum dat hij op 6 juli 1944 aan de militaire chefs van staven toezond. Als “het een kwestie van leven of dood” zou zijn of “dat het de oorlog met een jaar zou bekorten” zou hij er zijn goedkeuring aan geven.
Volgens eigen zeggen was het “absurd om op dit punt rekening te houden met de moraliteit”. Het was voor Churchill maar nét wat de heersende norm was. “In de vorige oorlog [was] het bombarderen van open steden verboden. Nu is dat voor iedereen een vanzelfsprekende zaak. Het is simpelweg een kwestie van mode, net als korte of lange rokken voor vrouwen”.
(Bron: Oorlog is misleiding en bedrog – Fre Morel)