Home » Geschied-en-is (Pagina 2)
Categorie archieven: Geschied-en-is
Otto & Adolf
Beide mannen hebben een plaats toebedeeld gekregen in de na-oorlogse geschiedschrijving, Otto Frank en Adolf Hitler. Voor de meeste mensen is het minder algemeen bekend dat Otto en Adolf beiden in hetzelfde wapenrok dienden onder de banieren des Keizers.
Otto, de zoon van een gegoede Joodse bankier en industrieel Michael Frank en Adolf, de zoon van douanebeambte Alois Hitler. Zowel de vader van Otto als Adolf waren bij het begin van de Eerste Wereldoorlog al jaren overleden, de vader van Otto in september 1909, de vader van Adolf in 1903. Dat Otto en Adolf elkaar ooit in persoon ontmoet hebben of van elkaars bestaan op de hoogte waren lijkt vrij onwaarschijnlijk en onaannemelijk.
Otto en Adolf werden beiden voor hun verdiensten onderscheiden met het IJzeren kruis 2e klasse, Adolf ontving daarnaast nog het hoger gestelde IJzeren kruis 1e klasse. Na beëindiging van de oorlog nam Otto in begin 1919 de leiding over van de Michael Frank Bank die tot die tijd door zijn moeder en beide broers beheerd was. Adolf komt in begin 1919 terecht bij de Aufklärungsabteilung van het Reichswehrgruppenkommando 4 en aangesteld als geheim agent. Als bankdirecteur kent Otto uiteraard een hogere salariëring dan Adolf, die voor zijn diensten 20 goudmarken per week ontvangt.
Op Otto rust de taak de Michael Frank bank uit het financiële moeras te trekken waarin ze terecht gekomen is nadat ze als oorlogsfinancier van de verliezende partij zwaar gehavend tevoorschijn gekomen is. Met zwager Erich Elias die sinds 1921 volledig aandeelhouder van de bank geworden is worden plannen opgezet om een nevenvestiging op te zetten buiten de Duitse rijksgrenzen. Geheim agent Adolf krijgt tot opdracht zich meer in de splinterbeweging DAP te verdiepen met ondersteuning van de Aufklärungsabteilung op de achtergrond. In 1921 wordt hij de belangrijkste man van de DAP die omgezet wordt tot NSDAP.
In 1923 wordt door Otto de geplande nevenvestiging van de bank geopend in Amsterdam aan de Keizersgracht 604 onder de naam M. Frank & Zonen. Johannes (Jo) Kleiman, de broer van zakenrelatie werd tot procuratiehouder benoemd. In 1923 voert Adolf een geplande machtsovername uit, de Bierkellerputsch. De greep naar de macht mislukt en Adolf verdwijnt voorlopig achter slot en grendel. Het door Otto in Amsterdam geopende filiaal gaat binnen een jaar ten gronde, Jo Kleiman handelt de verdere afwikkelingen af.
1933 komt Jo Kleiman weer ten tonele als Otto zich opnieuw in Amsterdam vestigt, 1933 is ook het jaar dat de politieke macht van Duitsland in handen van Adolf gelegd wordt.
Bloedbad in Katyn 1940
Schuldbekentenis Moskou bloedbad Katyn krijgt gevolgen
Tranen in Polen na late erkenning
Nieuwsblad van het Noorden, 14 april 1990
Warschau (AP) De moord op de Poolse officieren bij het plaatsje Katyn heeft het Poolse nationale geweten 50 jaar beziggehouden en de bekentenis van de Sovjetunie schuldig te zijn aan de moordpartij is in Polen dan ook ontvangen met tranen van verdriet en woede over de late erkenning.
Bozena Lojek van de ‘families van Katyn’, wier schoonvader tot de slachtoffers behoorde, verklaarde blij te zijn dat na zoveel jaar de waarheid eindelijk onthuld is. Zij zei dat de misdaden nog niet verjaard waren en dat de bekentenis politieke en economische gevolgen zal hebben. Volgens Lojek eisen de familieleden van de slachtoffers vervolging van de nog in leven zijnde daders en willen zij herstelbetalingen.
Radio Moskou maakte gisteren bekend dat de Sovjetunie de schuld aanvaardt voor de moord op 15.000 Poolse krijgsgevangenen, die in 1940 in de bossen bij het plaatsje Katyn door de troepen van de NKVD, de voorloper van de KGB, omgebracht zijn. Uit officiële documenten is gebleken dat de NKVD de hand heeft gehad in de dood van tenminste 4.500 officieren. De onthulling viel samen met het drie-daags staatsbezoek van de Poolse president Wojciech Jaruzelski.
Spijt
“Ik heb spijt dat mijn moeder dit niet meer kan meemaken”, zei een huilende Wanda Zadrozna, die er aan toevoegde dat het goed was dat de waarheid nu in de geschiedenisboeken geschreven kan worden. “Het is goed dat misdadigers hun misdaden toegeven”, aldus Lech Walesa van de vakbond Solidariteit. Walesa zei ook dat met de schuldbekentenis slechts een probleem is opgelost en dat andere kwesties zoals herstelbetalingen voor de Sovjet-bezetting van Oost-Polen in 1939 en de toegang tot gebieden in de Sovjetunie die “emotioneel gevoelig” voor Polen zijn, nog moeten worden geregeld.
Uit de documenten die nu in Moskou openbaar zijn gemaakt, blijkt dat de ongeveer 15.000 Poolse officieren, die in 1939 nadat het Rode Leger Polen was binnengetrokken gevangen waren genomen, in drie kampen vastgehouden werden. De stoffelijke resten van de gevangenen uit het kamp Kozielsk zijn bijna allemaal gevonden, maar over het lot van de 10.000 gevangenen die in de kampen Starobielsk en Ostachow vast werden gehouden is tot op heden niets bekend.
De nabestaanden eisen dan ook vooral informatie over het lot van deze groep. Volgens nooit bevestigde berichten zijn zij om het leven gebracht door verdrinking in de Poolzee of de Oostzee. De Poolse historicus Wojciech Ziembinski verklaarde dat de Sovjetunie tot op heden de lokatie van de twee kampen niet heeft willen onthullen. In 1987 werd een gezamenlijke Sovjet-Poolse historische commissie ingesteld om een onderzoek in te stellen naar Katyn en naar andere “witte plekken” in de geschiedenis van de twee landen. Vorig jaar stelden de Poolse leden van de commissie vast dat de Sovjetunie schuldig was aan de moordpartij, maar een gezamenlijk rapport is nooit verschenen.
Nadat nazi-Duitsland Polen op 1 september 1939 was binnengevallen, viel het Rode Leger op 17 september Polen zonder oorlogsverklaring in de rug aan. Daarna zat de Sovjetunie met meer dan 130.000 Poolse militairen op haar grondgebied, zonder te weten wat met hen te doen. Al twee dagen na de Sovjet-inval zette de NKVD, een netwerk van kampen voor hen op. Meer dan 40.000 militairen werden aan de nazi’s overgedragen.
Hekel
Begin 1940 werd besloten dat de kampen Kozielsk, Starobielsk en Ostachow zouden worden gesloten. De gevangen officieren en onderofficieren kregen te horen dat zij terug naar Polen moschten gaan. “In werkelijkheid was daar geen sprake van”, aldus de Sovjethistorica Natalja Lebedeva in het weekblad Moscow News. “Aan de nederlaag van de jonge Sovjetstaat tegen Polen in 1920 had Stalin een grondige hekel aan de Poolse generale staf overgehouden. Daarnaast moest in de kampen plaats worden gemaakt voor 50 tot 70.000 burgers die uit de Baltische staten werden gedeporteerd.”
In de jaren ’40 trachtte de NKVD alle sporen van de moord uit te wissen. Documenten die betrekking hadden op de Polen moesten in aanwezigheid van een NKVD-officier worden verbrand. Hierin is de geheime dienst niet geheel geslaagd. “Documenten met de schietbevelen hebben we niet teruggevonden”, zegt Lebedeva, “maar wel de marsroutes naar de executieplaatsen.”
(NB: Zie ook de Nederlandstalige oorlogspublicatie: Demonendans op den Geitenberg, waarin deze slachtpartij wordt behandeld.)
De slachting van Katyn 1940
In de periode van 28 tot 30 april 1943 heeft een commissie, bestaande uit vooraanstaande vertegenwoordigers van gerechtelijke medici en criminologen der Europese universiteiten en andere professoren van medische faculteiten, de massagraven van de Poolse officieren in het bos van Katyn onderworpen.
Medisch rapport over de massagraven te Katyn, getekend door twaalf hoogleraren
De kort geleden ter kennis van de Duitse autoriteiten gekomen ontdekking van massagraven van Poolse officieren in het bos van Katyn bij Smolensk heeft de Reichsgesundheitsführer Dr. Conti, aanleiding gegeven, deskundigen uit verschillende Europese landen uit te nodigen de plek van de vondst bij Katyn te onderzoeken om bij te dragen tot de opheldering van dit unieke geval. De commissie heeft persoonlijk enkele Russische inheemse getuigen verhoord, die o.a. bevestigden, dat in de maanden Maart en April 1940 bijna dagelijks grote spoorwegtransporten Poolse officieren op het nabij Katyn gelegen station Gnesdowo uitgeladen, in arrestantenwagens naar het bos van Katyn overgebracht en later nooit meer gezien werden.
Ze nam voorts kennis van de tot dusverre gedane vondsten en verklaringen en bezichtigde de gevonden bewijsstukken. Volgens deze gegevens zijn tot en met 30 april 1943 982 lijken opgegraven. Hiervan werden ongeveer 70% onmiddellijk geïdentificeerd, terwijl de papieren van de overigen eerst na een zorgvuldige behandeling voor de identificatie gebruikt kunnen worden. De vóór aankomst der commissie opgegraven lijken zijn alle geschouwd; voor het grootste gedeelte is hierop autopsie verricht en wel door Prof. Buhtz en zijn medewerkers. Tot op de datum van 3 mei werden 7 massagraven geopend, waarvan het grootste naar schatting 2.500 lijken van officieren bevat. Door de leden van de commissie werd persoonlijk op 9 lijken autopsie verricht. Talrijke bijzondere gevallen werden aan een lijkschouwing onderworpen.
Resultaten
Het onderzoek en de lijkschouwingen leverden de volgende gerechtelijk-geneeskundige resultaten op. Het zijn over het algemeen pistoolschoten geweest met een kaliber van minder dan 8 mm. Uit de wijze waarop de schedel vernield is en uit het vinden van kruitvlekken aan de achterhoofdsbeenderen in de buurt van de plaats, waar de kogel het lichaam is binnengedrongen, alsmede uit het feit, dat de kogelgaten over het algemeen op dezelfde plaats liggen, kan worden afgeleid, dat geschoten is terwijl de loop tegen het achterhoofd rustte of op zeer korte afstand, te meer daar ook de weg, die de kogels genomen hebben, op enkele geringe afwijkingen na, over het algemeen gelijk is. De opvallende gelijkenis der verwondingen en de ligging van de plaats waar de kogel het lichaam is binnengedrongen, die zich beperkt tot een zeer klein gedeelte van het achterhoofd, wettigen de conclusie, dat de vuurwapens door een geoefende hand zijn gehanteerd.
Bij talrijke lijken konden op dezelfde manier geboeide handen en in enkele gevallen ook vierkante bajonetsteken in de kleding worden vastgesteld. De manier van boeien komt overeen met die waarop de lijken van Russische burgers zijn geboeid, welke eveneens in het bos van Katyn opgegraven en reeds veel eerder begraven werden. Voorts werd vastgesteld, dat ook de schoten in de nek bij de lijken van Russische burgers al evenzeer met vaste hand zijn gelost. Uit het feit, dat in het hoofd van een door een schot in de nek vermoorde Poolse officier een dwarstreffer is gevonden die alleen de uitwendige schedelwand heeft ingedrukt, kan worden afgeleid, dat door dit schot eerst een andere officier gedood is en dat deze kogel, da dit lichaam te hebben verlaten, binnendrong in het lijk van een reeds doodgeschoten in het graf liggend ander slachtoffer. Dit feit doet vermoeden, dat blijkbaar het ter dood brengen ook in de graven geschiedde, om zodoende een vervoer naar het graf uit te sparen.
De lijken liggen bijna uitsluitend op de buik, dicht naast en over elkaar, aan de kanten goed opgestapeld, in het midden onregelmatiger. De lijken liggen bijna alle met gestrekte benen Zij zijn blijkbaar stelselmatig opeengestapeld. De uniformen van de opgegraven lijken vertonen volgens de overeenstemmende waarnemingen van de commissie alle, geheel of gedeeltelijk, in het bijzonder wat betreft knopen, onderscheidingstekens, onderscheidingen, het model van de laarzen, wasnummers, enz. de ondubbelzinnige kentekenen van Poolse uniformen. Het zijn winteruniformen. Er werden veel bont, leren jassen, wollen vesten, officierslaarzen en typische Poolse officiersmutsen gevonden. Slechts in enkele gevallen zijn het geen officieren; in één geval was het lijk dat van een geestelijke.
Het ondergoed is gewoon dichtgeknoopt, bretels en riemen bevinden zich op de gewone plaatsen. Hieruit blijkt dat de lijken in de uniformen, die tot aan de dood werden gedragen, begraven werden. Op de lijken zijn géén horloges en ringen gevonden, hoewel volgens de van nauwkeurige tijdsaanduiding voorziene aantekeningen in de verschillende dagboeken tot op de laatste dagen en uren horloges aanwezig geweest moeten zijn. Voorwerpen van edel metaal werden alleen op verborgen plaatsen bij slechts zeer weinig lijken aangetroffen. Daarentegen bevonden zich bij vele lijken nog gouden tanden in het gebit.
De bij de lijken aangetroffen documenten (dagboeken, papieren, dagbladen), zijn uit de tijd van herfst 1939 tot maart en april 1940. De jongste tot nu toe gevonden datum is die van een Russische krant van 22 april 1940. Aan de lijken ontbreken volkomen insecten, die uit de tijd van het begraven zouden kunnen zijn. Hieruit blijkt, dat het ter dood brengen en begraven geschied moeten zijn in een koud jaargetijde zonder insecten. Een groot aantal schedels werd onderzocht op een verandering, die naar de ervaringen van Prof. Orsos van groot belang is bij de bepaling van de tijd na de dood, Dit betreft een kalkachtige aankorsting van verschillende lagen aan de oppervlakte van de reeds leemachtig gehomogeniseerde hersenmassa. dergelijke verschijnselen zijn bij lijken, die minder dan drie jaar in het graf gelegen hebben, niet waar te nemen.
Samenvatting
De commissie kwam derhalve tot het volgende samenvattende rapport:
In het bos van Katyn zijn door de commissie massagraven van Poolse officieren onderzocht, waarvan er tot dusver zeven geopend zijn. Daaruit werden 982 lijken tevoorschijn gehaald, onderzocht, ten dele werd daarop lijkschouwing gehouden, en reeds voor 70% werden zij geïdentificeerd. De lijken vertonen als doodsoorzaak uitsluitend schoten in de nek. Uit de getuigenverklaringen, de bij de lijken gevonden papieren, dagboeken, kranten enz. blijkt, dat het ter dood brengen in de maanden maart en april 1940 heeft plaats gehad. Daarmee zijn volkomen in overeenstemming de in het protocol geschilderde bevindingen aan de massagraven en de afzonderlijke lijken der Poolse officieren. Het rapport is de 30e april te Smolensk eigenhandig ondertekend door de heren Dr. Speelers, Dr. Markow, Dr. Tramsen, Dr. Saxen, Dr. Palmiari, Dr. Miloslavisch, Dr. de Burlet, Dr. Hajek, Dr. Birkle, Dr. Naville, Dr. Subik, Dr. Orsos.
Met dit protocol is de bewijsketen ter beantwoording der hangende vragen gesloten. Wie werd vermoord, hoe werd er gemoord en wanneer zijn de moorden gepleegd? Deze drie principiële vragen zijn door de Sovjets en ook in Engeland van het begin af aan aangevallen en bestreden. Nog op 1 mei 1943 hebben de Engelsen volgens verklaringen van neutrale journalisten het parool uitgegeven, dat het zelfs bij een nog zo nauwgezet onderzoek uitgesloten is, opheldering te verschaffen, wie voor het doodschieten der Poolse officieren verantwoordelijk gesteld moet worden. Het protocol, dat thans opgesteld is door internationaal bekende vertegenwoordigers der gerechtelijke geneeskunde en criminologie, geeft een antwoord, dat aan duidelijkheid niets te wensen over laat.
This is photograph HU 106212 (license free) from the collections of the Imperial War Museums. This image was created and released by the Imperial War Museum on the IWM Non Commercial Licence. Photographs taken, or artworks created, by a member of the forces during their active service duties are covered by Crown Copyright provisions. Faithful reproductions may be reused under that licence, which is considered expired 50 years after their creation.
Spanish Flu, Lethal weapon?
Eind maart 1917 had Duitsland met het hevigste artilleriebombardement ter wereld haar offensief gestart dat in Londen en Parijs voor grote paniek zorgde. De van het oostfront aangevoerde legers leken de linies aan het westfront te overrompelen en ook in Amerika hield men er ernstig rekening mee dat de eigen troepen te laat zouden arriveren om de kansen te keren.
Vanaf mei 1918 arriveerden maandelijks 250.000 Amerikaanse soldaten die pas in de loop van dat jaar effectief ingezet zouden worden en op 2 november 1918 kon Amerika zijn eerste gesneuvelde helden van die oorlog in de geschiedenisboeken opnemen. Met de komst van de Amerikaanse soldaten leek ook het meest dodelijke en besmettelijke virus ooit dat de hele wereldbevolking zou teisteren te arriveren, de zogezegde Spaanse Griep.
Naar schatting éénderde van de hele wereldbevolking werd door deze bacteriologische killer getroffen waaraan ca. 100 miljoen mensen (!!) stierven. Een absurd hoog aantal slachtoffers dat in totaal drie maal hoger was dan het totaal aantal mensen dat in de Eerste Wereldoorlog aan zijn einde kwam!
Het eerst bekende ziektegeval was dat van soldaat Albert Mitchell die zich op 11 maart 1918 ziek meldde in zijn kazerne Fort Riley. Deze eerste melding werd gevolgd door een golf van militairen die zich meldden waarvan velen binnen korte tijd stierven aan de op dat moment nog onbekende ziekte die door hen three-day fever of ook wel het knock-me-down fever werd genoemd. Duizenden Amerikaanse militairen waren door deze ziekte geveld en velen ervan stierven een gruwelijke dood voordat ze opgeroepen konden worden om aan het Europese oorlogsfront te sterven.
Naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn het de – vooraf tijdens een groots opgezette Pneumokokken gevaccineerde – Amerikaanse soldaten geweest die de ziekte meenamen die razendsnel om zich heen zou grijpen in het door oorlogsuitputting geteisterde Europa en haar uitgehongerde en verzwakte samenlevingen. De ziekte hield opmerkelijk genoeg vooral huis onder jonge mensen met een relatief goed werkend auto-immuunsysteem. Het was juist het eigen afweersysteem dat zich tégen het eigen lichaam richtte.
De ongebruikelijke verdeling wat betreft leeftijd en weerbaarheid was volgens Gibbs et al. in het Spectrum of Science (januari 2006) te koppelen aan atypische sterke cytokine-activiteit. De overreactie van het immuunsysteem in de vorm van een cytokinestorm zorgt ervoor dat immuuncellen het longweefsel aanvallen. Omdat de groep van 20 tot 40-jarigen een bijzonder actief immuunsysteem heeft, was de ontwikkeling van de cytokinestorm dan ook bijzonder sterk. (Een Cytokinestorm is een oncontroleerbare ontstekingsreactie van het eigen immuunsysteem)
In verband met de oorlogscensuur verschenen de eerste berichten over de uitbraak van deze op griep lijkende dood in de neutrale Spaanse pers waaraan het zijn naam Spaanse Griep te danken heeft. De ziekte kwam in drie golven, de eerste en minst dodelijke in het begin van 1918, gevolgd door de meest dodelijke tweede golf in de herfst van 1918 met als hekkensluiter een laatste griepgolf in het voorjaar van 1919.
Na de wapenstilstand terugkerende soldaten namen de besmetting als oorlogssouvenir mee naar huis en droegen zo bij aan de wereldwijde verspreiding ervan. Hoe erg deze infectie om zich heen greep is te meten aan het sterftecijfer onder de Amerikaanse militairen. Van hen stierf 30% aan de oorlogshandelingen zelf en vond maar liefst 70% de dood door de killerbacterie.
De plotselinge uitbraak van deze dodelijke ziekte wierp direct veel vraagtekens op. Kritische geluiden gingen op dat de Spaanse Griep in feite niets anders was dan een bewust ingezet biologisch strijdwapen. Zonder de inbreng van deze killerbacterie had de uitkomst van de wereldstrijd wel eens heel anders kunnen uitvallen. Maar …. is dat ook zo?
Hoe absurd en immoreel ook, de inzet van alle mogelijke biologische, virologische en chemische wapens is al zo oud als de mensheid zelf. De bewering dat de Spaanse Griep een bewust ingezet biologisch wapen geweest is kan naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden ontkracht. Bekend is dat alle Amerikaanse soldaten tevoren gevaccineerd werden ter voorkoming van de, in Europa door oorlogsomstandigheden mee veroorzaakte, besmettelijke ziekten.
Miljoenen mensen, samengebracht en samengepakt in een dodelijke en ontbindende ellendige maatschappelijke staat, en dat onder de meest onhygiënische omstandigheden, vormen een ideale voedingsbodem voor door virussen en bacteriën veroorzaakte ziekten. Griepvirussen die zorgen voor ademhalingsaandoeningen die tot de dood kunnen leiden, maar ook bacteriën als Pneumokokken, Kinkhoest, Difterie, bacteriën die infecties veroorzaken aan de luchtwegen, ernstige longontsteking en hersenvliesontsteking veroorzaken tot aan hartfalen toe.
Een grootschalig opgezette Pneumokokken vaccinatie moest het overzee te sturen Amerikaans slachtvee bescherming bieden tegen o.a. luchtweginfecties. Het moest niet dood voordat het zelf gedood had.
Uit grootschalig Amerikaans onderzoek dat eind jaren ’80 van de 20e eeuw gehouden werd, met de titel: “De Overheersende rol van bacteriële longontsteking als doodsoorzaak bij pandemische influenza: implicaties voor paraatheid voor pandemische influenza” waaraan – naast twee andere medische wetenschappers – ook de Amerikaanse immunoloog Anthony S. Fauci zijn naam verbonden heeft, bleek dat “de meerderheid van doden in de grieppandemie van 1918-1919 waarschijnlijk een direct gevolg waren van secundaire bacteriële longontsteking veroorzaakt door veelvoorkomende bacteriën in de bovenste luchtwegen.”
Dat werd toentertijd NIET expliciet toegeschreven aan het dragen van een – als bescherming gedacht – stoffen kapje. Daarvan is geen sprake in het genoemde onderzoek, evenmin of het dragen van luchtweg bedekkende kapjes heeft bijgedragen aan het veroorzaken van secundaire bacteriële longontsteking, een bekende medische complicatie tijdens elk griepseizoen, wat niet expliciet uitsluit dat het dragen ervan wel van invloed geweest kan zijn.
Volgens Viroloog Bert Niesters, Hoogleraar medische microbiologie van het UMCG is het dragen van (niet-medische) mondkapjes “een vorm van schijnveiligheid en hebben geen enkele zin.” Zo liet Niesters in de zomer van 2020 optekenen dat “het gebruik ervan onhygiënisch is en als je zelf ziek bent en moet hoesten of niezen, besmet je het mondkapje van binnenuit met je eigen vieze vloeistof.” – “Het niet-medische mondkapje beschermt de drager niet tegen het coronavirus” is ook het oordeel van Prof. dr. Alex Friedrich, viroloog, hoofd van de afdeling microbiologie en infectieziekten van het UMCG (deel uitmakend van het Outbreak Managament Team)
Naar schatting 45% van het totaal aantal dodelijke slachtoffers van de Spaanse Griep is achteraf niet toe te schrijven aan het virus zelf maar te wijten aan de secundaire bacteriële longontsteking. Resumerend kan gesteld worden dat de ter bescherming gevaccineerde Amerikaanse en naar het front gezonden jongemannen in 1918 onbedoeld een tot zichzelf en anderen besmettend Lethal Weapon zijn gemaakt.
(In juni 2021 – met nieuw beschikbare kennis aangepaste bijdrage)
Aanvulling:
Op 8 juni 2021 verscheen in de digitale versie van het Algemeen Dagblad een korte bijdrage van Ellen van Gaalen. Daarin werd gemeld dat Nederlandse ziekenhuizen geconfronteerd werden met opname van patiënten met een verzwakt afweersysteem, dit terwijl deze juist ter bescherming gevaccineerd waren. Onderzoek moet plaatsvinden en inzicht geven of kwetsbare mensen meer vaccinaties nodig hebben om beschermd te raken. De interessante vraag die daarbij oprijst is of de vaccinaties hierbij mogelijk een rol van betekenis hebben en zoals bekend en eerder omschreven een verhoogde cytokine-activiteit oproepen.
Meer te lezen in: Oorlog is misleiding en bedrog, uitgeverij de Blauwe Tijger
Photo: Pixabay – license free images
Perpetuum Mobile
Wat-geschiedt-is-repeteert-zich!
De Groote Oorlog …… In het vierde oorlogsjaar met miljoenen slachtoffers en onnoemelijk veel leed als resultaat leek 1917 voor de geallieerden uit te draaien op een catastrofaal rampjaar. De belangrijkste geallieerde bondgenoten Engeland, Frankrijk en Rusland waren aan het einde van hun kunnen en mogelijkheden en de kans dat de strijd in hun nadeel beslecht zou worden was meer dan een fictieve gedachte.
Het in de USA residerende bankiershuis Morgan trad op als particuliere oorlogsfinancier, terwijl de Verenigde Amerikaanse Staten op rekening van haar belasting – en BORG staande & de rekening betalende – burgers de rol van leverancier vervulde en tot begin 1917 niet actief betrokken was in de Europese Oorlog die het tot dan toe in feite was. De Amerikaanse burgers van toentertijd waren fél tegen inmenging, nauwelijks 5% was vóór actieve militaire deelname en het was niet alleen daarom dat de propagandaleus He kept us out of the war zo effectief gebruikt kon worden om Woodrow Wilson voor een nieuwe periode op het Washingtonse pluche te laten kiezen.
Geallieerde capitulatie zou echter de ondergang inhouden van het bankiershuis Morgan en andere particuliere financiers en de ondergang betekenen van de Amerikaanse oorlogseconomie. Op 5 maart 1917 waarschuwde de Amerikaanse ambassadeur in Engeland Walter Hines Page president Woodrow Wilson dat Engeland nagenoeg failliet was. De oorlog kostte de Engelse burgers het enorme bedrag van vijf miljoen pond per dag, een bedrag dat de Engelse schatkist op dat moment nog tweeëntwintig dagen kon ophoesten! De geallieerde goudvoorraad en andere te vermarkten edelmetalen en onderpanden waren nagenoeg uitgeput om de oorlogsaankopen uit Amerika te betalen. Nauwelijks een maand later, op 6 april 1917, volgde de Amerikaanse oorlogsverklaring.
Van toen, daarvoor tot nu.. het houdt niet op, niet vanzelf..
Zwarte Piet & Glycerine
Propaganda never dies is een van de uitspraken van de illustere geestvervuiler en oorlogspropagandist ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, Edward Louis Bernays. Met deze uitspraak over propaganda heeft Bernays het volledig bij het juiste einde. De mens is in de kern een emotioneel aangestuurd en beïnvloedbaar wezen dat zich o-zo-makkelijk laat mis-leiden. Propaganda is daarbij het meest effectieve instrument om de gedachten te sturen en de geest te vergiftigen. Door doelgerichte, geraffineerde en constant repeterende misleiding en bedrog wordt de mens tot overtuiging gebracht om – bij onvoldoende kennis en weten – geloof te hechten aan een tevoren bepaalde en gewenste absolute waarheid.
Sinds enkele jaren is de stelling Zwarte Piet is racisme als vanuit het niets gekoppeld aan het Sint Nicolaas feest. Het genoemde feest is echter een op astronomische basis geschoeid en duizenden jaren oud gekerstend heidens vruchtbaarheidsritueel, waarbij de stand van zon, maan en sterren alles duidend is. Van alle voorgaande beschavingen tot in het megalithische tijdperk aan toe zijn hiervan wereldwijd overblijfselen bekend, niet alleen van bouwsels waarmee uiterst precies o.a. de afzonderlijke seizoenen maar ook de meest ideale momenten van bijvoorbeeld zaaien en oogsten bepaald kan worden.
In de kern gaat het over primaire kennis betreffende licht en donker, warmte en koude en is het in wezen niets anders dan de eeuwig repeterende cyclus van dood en leven. Levensbelangrijke wetenschap, verpakt in eenvoudig overdraagbare en te bevatten formules en handelingen over opkomst, ondergang en voortplanting. Dat alles gekoppeld aan oeroude astronomische kennis en wetenschap, dat alles zonder beschikking te hebben over de kennisoverdragers als boeken, films, wikipedia en google zoals deze vandaag de dag gemeengoed zijn. Op de aan maanstanden gebaseerde, repeterende, gevierde rituelen waarbij met name het licht en warmte als primaire elementen deel uitmaken werd deze levensnoodzakelijke en belangrijke kennis doorgegeven. Door middel van o.a. dansen, eten, tekens, vorm, klank en gezang werd diepgaande en meerlagige, aan elkaar geschakelde, eeuwenoude wetenschap overgedragen van de ene op de andere generatie.
Alle voorgaande en huidig bekende wereldreligies, waaronder de Abrahamitische religies zoals het Jodendom, het Christendom en de Islam zijn hieraan schatplichtig. Anders dan o.a. in het eerste bijbelboek van het Oude Testament staat opgetekend existeerden in-den-beginne reeds de zon, maan en sterren. De hemel, het uitspansel het heel-Al/AL-heel en de aarde maakten daarvan deel uit. Sinds mensenheugenis was het AL reeds en de stand van de maan en alle andere hemellichamen was voor de planeet aarde en al wat op haar was en is allesbepalend. Het christelijke Sint Nicolaas, het Joodse Nieuwjaar of de Islamitische Hadj, om maar enkele voorbeelden aan te halen, worden uitdrukkelijk bepaald door de positie en stand van de maan. Waarom ligt nu het laatste volle maanritueel van de twaalfde maancyclus onder vernietigend vuur?
Van de AL-oude kennis en al hetgeen daaraan verbonden is, is de mens in de loop der tijden steeds verder verwijderd en vervreemd geraakt. Het gemeen-schappelijk weten is vervangen door on-weten. Wat rest en na duizendvoudige hervorming in de tijd overleefd heeft is in symbolische vorm terug te vinden in de wereldreligies van nu, die zich als beherend gastlichaam datgene toegeëigend heeft wat pasbaar en ten eigen nutte bruikbaar was. On-kennis, on-kunde en on-weten heeft ertoe geleid dat de menselijke binding en het persoonlijke verbond hiermee verbroken kan worden. De symboolfiguur die in duaal verband het donkere en verbindende element vorm geeft welke staat voor vruchtbaarheid en voorspoed is door kerstening verworden van zwarte en geketende duivel tot zwarte Zwitserse gardist, dit naast de met mijter getooide heilige, daarmee de katholieke en in Rome gezetelde Paus en zijn gardewacht verbeeldend.
De demonisering van een deel van het duale geheel moet gezien worden als een welbewuste en doelgerichte poging om niet alleen het volledige eeuwenoude ritueel te ontmantelen en daardoor de mensheid totaal te vervreemden van haar toehorende erfkennis. Alle daaraan verwante en gelijksoortige, overlevende en gekerstende maan-rituelen zoals het tot Sint Martinus vernoemde maanritueel, doelend op het feest behorend bij het laatste maankwartier van de tiende maancyclus (ook bekend als Samhain/Allerzielen) en Kerst/Nieuwjaar, doelend op het feest behorend bij het laatste nieuwe maan van de twaalfde maan (ook bekend als Yule) zullen onderwerp zijn van gerichte demonisering om deze finaal te elimineren en uit het collectieve weten te verwijderen. Tegelijkertijd kan de ingezette demonisering gezien worden als een directe aanval op de katholieke- en daaruit voortkomende christelijke religies.
Achter het uit Amerika overgewaaide No more Black Face waaraan volledig ten onrechte de begrippen slavernij en racisme is verbonden en in Nederland vertegenwoordigd wordt door groepen met benamingen als Kick Out Zwarte Piet mag een gerichte politiek-economisch georiënteerde agenda worden verwacht. Een agenda die in vorm en uitvoering grote gelijkenissen en overeenkomsten vertoond met de in de Eerste Wereldoorlog succesvol toegepaste glycerine-campagne waarmee het bewustzijn van de wereldburgers op smerige wijze werd vergiftigt. Bernays was een van de belangrijkste smeerlappen die hierin een belangrijke rol heeft gespeeld. In het vierde oorlogsjaar met miljoenen slachtoffers en onnoemelijk veel leed als resultaat leek 1917 voor de geallieerden uit te draaien op een catastrofaal rampjaar. De belangrijkste geallieerde bondgenoten Engeland, Frankrijk en Rusland waren aan het einde van hun kunnen en mogelijkheden en de kans dat de strijd in hun nadeel beslecht zou worden was meer dan een fictieve gedachte.
Het in de USA residerende bankiershuis Morgan trad op als particuliere oorlogsfinancier, terwijl de Verenigde Amerikaanse Staten op rekening van haar belasting betalende burgers de rol van leverancier vervulde en tot begin 1917 niet actief betrokken was in de Europese Oorlog die het tot dan toe in feite was. De Amerikaanse burgers van toentertijd waren fél tegen inmenging, nauwelijks 5% was vóór actieve militaire deelname en het was niet alleen daarom dat de propagandaleus He kept us out of the war zo effectief gebruikt kon worden om Woodrow Wilson voor een nieuwe periode op het Washingtonse pluche te laten kiezen.
Geallieerde capitulatie zou echter de ondergang inhouden van het bankiershuis Morgan en andere particuliere financiers en de ondergang betekenen van de Amerikaanse oorlogseconomie. Op 5 maart 1917 waarschuwde de Amerikaanse ambassadeur in Engeland Walter Hines Page president Woodrow Wilson dat Engeland nagenoeg failliet was. De oorlog kostte de Engelse burgers het enorme bedrag van vijf miljoen pond per dag, een bedrag dat de Engelse schatkist op dat moment nog tweeëntwintig dagen kon ophoesten! De geallieerde goudvoorraad en andere te vermarkten edelmetalen en onderpanden waren nagenoeg uitgeput om de oorlogsaankopen uit Amerika te betalen. Nauwelijks een maand later, op 6 april 1917, volgde de Amerikaanse oorlogsverklaring.
Vrijwel tezelfdertijd werd een uiterst geraffineerd en doeltreffend propagandaverhaal de wereld in geholpen om de geallieerde strijdgeest te revitaliseren en de geest van de burgers in de geallieerde landen zo met haat te vergiftigen door de vijand op de meest onmenselijke wijze te demoniseren. Ondersteund door een alles suggererende prent van de hand van de Nederlandse topillustrator Louis Raemaekers lanceerde de Northcliffe-Press in april 1917 de enkele jaren daarvoor reeds opgezette en voorbereidde glycerine-campagne. In deze campagne werd opzettelijk een begripsverwarring gecreëerd door het Duitse woord Kadaver foutief te vertalen voor Cadaver, in Engels medisch taalgebruik de aanduiding voor een lijk, oftewel Corpse. Dit werd gekoppeld aan een artikel uit de Berliner Lokal-Anzeiger van 10 april 1917 dat handelde over het verwerken van dierlijke kadavers en niet over gesneuvelde soldaten!
In dit oorspronkelijk 59-woorden tellende artikel van de hand van Karl Rosner handelde over gesneuvelde paarden en ezels (in het Duits als‘Kadaver’omschreven) die in Kadaververwertungsanstalten van de DAVG-Deutsche Abfall-Verwertungs Geselschafft werden verwerkt. Door de opzettelijk verdraaide en foutief vertaalde weergave werden de burgers het beeld voorgeschoteld dat Duitsland de resten van gedode soldaten verwerkte tot o.a. nitro-glycerine, smeer- en lampolie en zeep. Niets anders als haatzaaiende leugens! De publicatie lokte een discussie uit onder de minder goedgelovige lezers die er terecht op wezen dat Leichnam het correcte Duitse woord voor een menselijk lijk inhield. De ingezonden brieven zorgden echter niet voor rectificaties, de propagandistische waarde van het artikel was te groot en werd dit tot ongekende hoogte uitgespeeld en uitgebuit. “No horror in this war of horrors has excited such universal indignation as the announcement that factories have been established in Germany for extracting oils, fats and pig-food from the bodies of German soldiers killed on the battlefield. When the statement was first made most people refused to believe it.”
De koppeling met het vanuit het niets opdoemende en totaal ten onrechte aan elkaar verkleven van slavernij en racisme aan de symboolfiguur Zwarte Piet en de opzettelijk foutieve vertaling van het Duitse woord Kadaver voor Cadaver is niet moeilijk te maken. Gelijk lord Ponsonby haalt Anne Morelli, historica en professor aan de ULB, in het door haar geschreven werk Elementaire principes van oorlogspropaganda aan dat “Systematische twijfel het beste tegengif is tegen de dagelijkse overtuigingsdrift van de media tijdens sociale conflicten”. De ingezette discussie omtrent de rol van Zwarte Piet IS een sociaal en maatschappelijke discussie die – politiek aangestuurd – met name en vooral door media wordt voortgestuwd.
NB. in het begin 2018 door uitgeverij De Blauwe Tijger heruitgebrachte werk Oorlog is misleiding en bedrog ga in dieper in over de rol en invloed van de propaganda. Fre Morel – Bert van Vondel
Compiegne 1918 – Wagon 2419D
Op donderdagavond 7 november 1918 naderde een auto met daarin een Duitse delegatie bij Houdroy de Franse linies. Voorzien van een witte vlag en een hoornblazer die met regelmaat een viertonig herkenningsignaal blies passeerden ze de linies waarop een Franse hoornblazer de plaats van zijn Duitse voorganger innam. Rijdend door het troosteloze landschap naar La Capelle waar ze in een gereedstaande trein stapten die hen naar een geheime ontmoetingsplaats reed in de bossen rond de plaats Compiegne.
In de ochtend van vrijdag 8 november 1918 hield hun trein stil tegenover een ander treinstel welke zich bevond op een parallel lopende spoorlijn. In een van de wagons van dat treinstel was het mobiele hoofdkwartier gevestigd van generaal Ferdinand Foch, opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten.
Om 9 uur die ochtend betrad de Duitse delegatie het door generaal Foch in gebruik zijnde omgebouwde restauratiewagon 2419D met de opdracht om te onderhandelen over een wapenstilstand. Foch liet weten dat er geen sprake was van het voeren van onderhandelingen, enkel het volledig en zonder enig voorbehoud accepteren van de door de Fransen en Engelsen reeds opgestelde eisen. Deze hielden onder andere in dat de gevechten gestopt zouden worden, dat Duitsland vanaf de Rijnoever tot 30 kilometer landinwaarts binnen 28 dagen bezet zou worden, dat alle door Duitsland bezette gebieden binnen 14 dagen ontruimd moesten zijn, grote aantallen locomotieven, treinstellen, goederenwagons, (leger)vrachtwagens, oorlogsmaterieel zoals artillerie, vliegtuigen, machinegeweren etc. moesten worden overgeleverd evenals alle contanten en goud welke per direct moesten worden overhandigd en dat de Engelse zeeblokkade gehandhaafd bleef.
Foch gaf de Duitse delegatie 72 uur om met deze voorwaarden akkoord te gaan of ze te verwerpen, tot die tijd bleef de oorlog onverminderd doorgaan. Ontzet verliet de Duitse delegatie het treinstel en bracht ze de eisen over naar Berlijn aan de pas benoemde Rijkskanselier, prins Max von Baden. Na enkele dagen overleg werd in de vroege ochtend van 11 november om 05.15 uur een voorlopige onderbreking van de gevechtshandelingen overeengekomen, ingaande op 11 uur die ochtend, voor een periode van voor 36 dagen, tot dinsdag 17 december 1918. Op maandag 16 december werd deze afspraak met een maand verlengd in het op het hoofdstation van Trier gestationeerde wagon 2419D, waarna de overeenkomst telkens opnieuw in hetzelfde treinstel verlengd werd: op maandag 13 januari 1919, zondag 16 februari 1919 met als laatste prolongatie op zondag 13 en maandag 14 april 1919 in het Belgische Spa tot ondertekening van het definitieve verdrag in Versailles op zaterdag 28 juni 1919.
Wagon 2419D werd in september 1919 door het Franse opperbevel officieel uit dienst gezet waarna ze op 7 oktober 1919 aan de Franse republiek cadeau gedaan werd en door president Georges Clemenceau in ontvangst genomen werd. Op 8 december 1920 werd de wagon door de nieuwe Franse president Alexandre Millerand gebruikt om met genodigden naar Verdun te reizen en het monument daar te onthullen. Vanaf 29 april 1921 tot 8 april 1927 werd de wagon tentoongesteld op de binnenplaats van het legermuseum in Parijs waar het steeds meer in verval raakte.
Op initiatief van de burgemeester van Compiegne en met financiële ondersteuning van de Amerikaanse filantroop Arthur Henry Fleming werd de wagon op 11 november 1927 gerestaureerd, teruggebracht naar de plaats van handeling en in een daarvoor speciaal gebouwd museum geplaatst.
Op 22 juni 1940 werd wagon 2419D na de Franse capitulatie op bevel van Rijkskanselier Adolf Hitler uit het museum gehaald en om 15.15 uur teruggeplaatst op de plek waar zij in 1918 stond. Na een kort militair defilé langs de positie waar de wagon van de Duitse onderhandelaars toentertijd gestaan had was het om 18.15 uur de beurt aan de Franse delegatie om een soortgelijk vernederende wapenstilstand te ondertekenen. Wagon 2419D werd op 24 juni op een dieplader gezet en naar Duitsland getransporteerd waar ze op 30 juni 1940 in Berlijn arriveerde. Na ondertekening werd het volledige terrein ontmanteld en met de grond gelijk gemaakt, met uitzondering van het beeld van de Franse Maarschalk Foch dat omzichtig werd behandeld en bewaard bleef.
Bij aankomst in Berlijn werd wagon 2419D gedurende een week bij de Berliner Dom ter bezichtiging gesteld waarna ze uiteindelijk in een loods ondergebracht werd. In de loop van de oorlog werd ze naar Thüringen overgebracht waar ze eerst in de plaats Ruhla geparkeerd werd om uiteindelijk in de mijngangen in Jonastal ondergebracht te worden. In april 1945 werd ze volgens getuigenverklaringen en naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door de lokale bevolking in brand gezet. Het stalen onderstel overleefde de brand en werd door de DDR als onderhoudswagen om- en opgebouwd om in de 70-er jaren van de vorige eeuw opnieuw omgebouwd te worden tot onderhoudswagen nr.17. In 1986 werd deze wagon na het oplopen van schade afgedankt en tot schroot verwerkt.
Het in 1940 volledig ontmantelde terrein in Compiegne werd opnieuw naar origineel ontwerp heringericht, Op 16 september 1950 werd een nieuw gebouwd museum geopend waarin wagon 2439a, afkomstig uit dezelfde productiereeks, plaatsvervangend de honneurs waarneemt. Op het originele standbeeld na van generaal Foch is alles replica.
Het Joods Nationaal Tehuis van Mussert
Op 7 mei 1945 werd NSB-leider Anton Mussert in zijn kantoor aan de Vijverberg in de Haag gearresteerd. Precies een jaar later, op 7 mei 1946, werd hij op de Waalsdorpervlakte geëxecuteerd. Tijdens zijn gevangenschap liet hij zich ontvallen dat het lot der Joodse Nederlanders heel anders geweest zou zijn als men toch maar naar hem had geluisterd. Als men het door hem opgestelde plan had aangenomen, had dat mogelijkerwijze tienduizenden joodse mensenlevens kunnen redden, aldus zijn stelling. Wat hield deze in?
Op 14 november 1938, vijf dagen na de kristallnacht in Duitsland van 9 november, lanceerde NSB-fractieleider d’ Assembourg officieel het plan voor de vorming van een Joods Nationaal Tehuis, het zogenoemde Guyana-Plan. In de volksmond kreeg het de naam Plan Mussert mee en was het door Mussert zelf geïnitieerd, dit tegen het advies in van zijn Politieke Raad. Volgens dit plan moesten de Nederlandse, Franse en Engelse Guyana’s worden samengevoegd tot een 1.500.000 vierkante kilometer groot land, waar alle Joden uit Europa naar toe zouden kunnen verhuizen. Later dat jaar zou Mussert hierover in de nationaal socialistische krant Volk & Vaderland een artikel publiceren. Het plan werd later in het Engels uitgebracht onder de titel “The United States of Guiana; the Jewish national home.” Mussert had zich in deze dan ook laten inspireren door de Britten die al vóór 1938 met de gedachte speelden om joodse immigranten door te geleiden naar Engels Guyana.
Het Nederlandse parlement zat met het NSB-voorstel behoorlijk in haar maag, niet in de laatste plaats door de achter de schermen vermoedde Joods-Zionistische bemoeienis en liet het voorstel voorlopig onbeantwoord. De op gang gekomen vluchtelingenstroom uit Duitsland baarde de Nederlandse regering wel zorgen en om deze te reguleren nam ze op 15 december 1938 maatregelen om illegale en ongecontroleerde grensoverschrijding tegen te gaan. Met een aanpassing in de wet werd in het voorjaar van 1939 alle politieke organisaties in het Rijk (zoals de NSB, die zich nadrukkelijk als organisatie en niet als politieke partij affilieerde) verboden buitenlandse lidmaten in haar geledingen te hebben. Op die wijze probeerde men invloedrijke Joodse NSB-ers elke politieke invloed op de Nederlandse politiek te ontzeggen.
Men richtte haar beleid vooralsnog op de opvang van Joodse vluchtelingen binnen Nederland en dat in een centraal vluchtelingenkamp. Op 19 februari 1939 besloot men tot de oprichting van één Centraal Vluchtelingenkamp in Nederland. Het was vorstin Wilhelmina die bepaalde dat het opvangkamp niet in haar achtertuin opgetrokken mocht gaan worden zoals gepland, maar op het Drentse platteland in de nabijheid van de plaats Westerbork. In augustus 1939 begonnen arbeiders in de werkverschaffing met de bouw van het kamp. Als dan op 1 september 1939 Duitse troepen de grens met Polen oversteken en twee dagen later, op 3 september 1939, Engeland en Frankrijk aan Duitsland de oorlog verklaren verdwijnt het Plan Mussert naar de achtergrond. Krap twee maanden voor het uitbreken van de oorlogshandelingen (op 14 maart 1940) wordt door Anton Johan van Vessem, lid van de eerste kamer voor de NSB het volgende ter vergadering ingebracht:
“Aangezien de democratieën in gebreke blijven de bij ons zoogenaamd op doortocht zijnde Joodsche emigranten op te nemen, vestig ik opnieuw de aandacht op het plan-Mussert: het beschikbaar stellen van Guyana voor Joodsche kolonisatie. Prof. Schwellengrebel, die deel heeft uitgemaakt van een commissie, welke de “international refugee colonisation society” (“Jewcol”) heeft uitgezonden om de mogelijkheid voor Joodsche vestiging te bestudeeren, heeft op 19 December ll. in een voordracht in het Koloniaal Instituut in Amsterdam verslag uitgebracht van zijn onderzoek in Nederlandsch Guyana. Een Anglo-Amerikaansche commissie stelt een onderzoek in British Guyana in. De conclusie van prof. Schwellengrebel was gunstig. Het ware te hopen dat de Regeering de energie had om de uitvoering van het plan-Mussert ter hand te nemen, waardoor zij en het Nederlandsche volk en aan het Joodsche volk een onschatbaren dienst zou bewijzen.”
Tijdens zijn proces op 27 en 28 november 1945 heeft Anton Mussert over zijn Guyana-plan het navolgende verklaard:
“Alles wat de SS en SD was, was fel anti-NSB. Zij zeiden: ‘De NSB is een prulbeweging en Mussert is een Jodenknecht, want hij heeft de brutaliteit gehad om in 1938 het plan voor te stellen de Joden uit Duitsland te halen’. Dat is zo geweest, Mijnheer de President. Toen de Jodenvervolging in Duitsland en gros geschiedde, heb ik gezegd: ‘Ach en wee roepen helpt de mensen niet, zorg liever dat zij kunnen emigreren; wij hebben met Engeland en Frankrijk de beschikking over de drie Guyana’s in Zuid-Amerika. Kunnen die mensen daar niet heen?’ Dit voorstel is plechtig gebracht naar het ambtsgebouw van de Minister-President door de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamerfracties der NSB. Men deed het niet; het voorstel werd met lach en hoon ontvangen en het antwoord was: ‘De NSB’ers moeten maar naar Guyana gaan!
Had men indertijd dit plan uitgevoerd, aan honderdduizenden Joden zou het leven gered zijn. Wij waren dus de enigen, die een behoorlijk bruikbaar voorstel hebben gedaan om de Joden te redden. Daarom was ik van dat ogenblik af in bepaalde Duits Nationaal-Socialistische kringen de Jodenknecht”.
Door de wereldontwikkelingen wordt het plan niet meer behandeld en pas na in januari 1946 – vier maanden voor de executie van Mussert – wordt het weer in de aandacht gebracht. Het in 1937 opgerichte Freeland League for Jewish Territorial Colonization pikt het NSB-plan weer op en vroeg in februari 1946 een onderhoud aan met de Nederlandse minister-president Wim Schermerhorn. In maart 1946 vond dat overleg plaats en toog men vol enthousiasme aan de slag om te komen tot een Joods Nationaal Tehuis zoals door Anton Mussert voorgesteld.
In januari 1947 diende J.C. Brons, de gouverneur van Suriname, een voorstel van de Freeland League in bij de Staten van Suriname die het voorstel op 14 februari aannamen. In juni 1947 stemden de Staten van Suriname met 7 tegen 5 in met het voorstel. Echter, de oprichting van een Joods Nationaal Tehuis in Suriname zou de realisatie van een Zionistische staat in Palestina in gevaar brengen en stuitte op fel verzet in Surinaamse Zionistische kringen. Met het uitroepen van de staat Israël op 14 mei 1948 verdween het Guyana-plan van Anton Mussert finaal van de aardbodem.
De Lusitania-medaille: Misleiding & Bedrog
Op vrijdag 7 mei 1915 wordt ’s middags om tien over drie de Engelse hulpkruiser Lusitania getorpedeerd door de Duitse onderzeeër U-20. De afgevuurde torpedo zorgde ervoor dat het 45.000 ton zware schip binnen 18 minuten naar de bodem zonk. Ruim 1.200 burgers kwamen om het leven. Ook de in Amsterdam geboren en met de Nederlandse musicus Philip Abas getrouwde Beatrice Landesman, zij verdronk samen met haar twee dochters, de 6-jarige Isabel en 2-jarige Beatrice.
In haar ruimen vervoerde het als passagiersschip aangeduide schip in het geheim Amerikaans wapentuig waar Engeland zo om stond te springen, zoals de 5.000 stuks 3 inch granaten verstopt tussen 90.000 kilo boter, kaas en spek, geleverd door de Bethlehem Steel Company. Daarnaast duizenden ontstekingsmechanismen geproduceerd door de Amerikaanse wapenindustrie en de door Remington Small Arms Co. geleverde 4.3 miljoen patronen .303 geweermunitie. Daarmee was (niet alleen) het voorste vrachtruim volgeladen met alles waaraan het Engelse leger zo dringend nodig had aan het front.
Als protest tegen het zinloze moorden en oorlogshandel van de hypocriete oorlogsbankiers ontwierp de in München woonachtige kunstenaar Karl Goetz in augustus 1915 een sarcastisch bedoelde herinneringsmedaille die hij in een kleine kring verkocht. De satirisch bedoelde medaille had echter een storende fout, Goetz had de datum foutief vermeld: 5 mei 1915.
Eén van deze eerste medailles kwam in Engelse handen die haar gebruikten voor hun oorlogsleugenmachine en werden ze in grote aantallen in Engeland en Amerika gekopieerd. In doos met oorkonde te koop voor vijftig dollarcent per stuk of 12 voor 3 dollar. Een geslagen bewijs ter herinnering aan het moorddadige Duitsland en de door dat smerige rijk begane moord op hulpeloze vrouwen en kinderen. Bij het kopiëren van de medaille maakten de geallieerde kopiisten echter (eveneens) een storende fout. Op de geallieerde kopie was de maand mei in het Engels aangegeven. Er stond MAY in plaats van het Duitse MAI. Goetz en de geallieerde vervalsers produceerden daarop een verbeterde versie waarop de datum en de maand wel goed stond: 7 MAI 1915.
Voorzijde:
De zinkende Lusitania met aan dek duidelijk herkenbare oorlogs-spullen, kanonnen, vliegtuigen etc. Met bovenaan de vermelding Keine Bann Ware (geen ban-goederen = geen verboden goederen) met onderop de tekst: Der Grossdampfer Lusitania durch ein Deutsches tauchboot versenkt (het stoomschip Lusitania door een duitse onderzeër tot zinken gebracht) en daaronder de eerste – foutieve – datum van 5 mei 1915
Achterzijde:
Een skelet die de dood moet voorstellen verkoopt de kaarten aan het Cunard Line loket. Bovenaan de medaille staat te lezen: Geschaft über alles (handel gaat boven alles). Links staat een man de krant te lezen waarop in het Duits U-Boot Gefahr (gevaar voor U-boten) te lezen staat terwijl achter hem de figuur van de Duitse ambassadeur graaf Johann-Heinrich von Bernstorff (met hoge hoed) te zien is die waarschuwend zijn rechter vinger omhoog houdt, herinnerend aan de waarschuwende advertentie die Duitsland geplaatst had in de Amerikaanse kranten.
Marokkaanse bevrijders WO2 mythe
In de Tweede Wereldoorlog hebben Marokkanen meegevochten in Zeeland, zo luidt het verhaal, en ze zijn daar begraven. Dat laatste klopt. Het eerste niet. Jaarlijks worden ze herdacht op de Franse militaire begraafplaats in het Zeeuwse Kapelle: honderden soldaten die het in mei 1940 opnamen bij gevechten in Zuid- Beveland en Walcheren tegen de Duitsers. Steun van Nederlandse soldaten hadden ze niet want die waren er vandoor.
Behalve de namen van gesneuvelde Fransen kom je er Marokkaanse namen tegen. Ook zij, zo gaat het verhaal, vochten in Zeeland mee tegen de Duitsers. “Sprookje,” zegt onderzoeker Jan Hey uit Hengelo.
(Bron: HP de Tijd – 2004)
Hey is de deskundige bij uitstek als het gaat om geallieerde militairen die in de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse bodem zijn gesneuveld. In het begin van de jaren tachtig kwam hij in het bezit van het archief van het Rode Kruis. Alle toenmalige duizend Nederlandse gemeenten gaven plichtsgetrouw de buitenlandse slachtoffers door aan het Rode Kruis. Later verfijnde hij het systeem, zegt hij, en vergissingen zijn nagenoeg uitgesloten. Zeker, op het Franse militaire kerkhof in Kapelle zijn Marokkaanse militairen begraven, zegt Hey. Maar niet omdat ze daar hebben gevochten. “Ze zijn verdronken bij de evacuatie van de geallieerden bij Duinkerken. Ik vermoed dat het schip waarop ze zaten, is getorpedeerd.”
Waar de mythe van die Marokkaanse soldaten in Franse dienst precies vandaan komt, is moeilijk te achterhalen. Duidelijk is wel dat een belangrijke rol is weggelegd voor de 54-jarige Marokkaanse opbouwwerker Mohamed Achahboun. Hij woont sinds 1970 in ons land en is vanaf 1989 als adviseur bewonersaangelegenheden in dienst van Stichting BOOG in Den Haag.
Achahboun is gebiologeerd door de krijgsverrichtingen van zijn landgenoten in de Tweede Wereldoorlog. Twee jaar geleden – op zaterdag 3 mei 2003 – hield hij een lezing in de Laurenskerk in Rotterdam in het kader van het thema Marokkanen in de Tweede Wereldoorlog, georganiseerd door het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie. Achahboun beweerde bij die gelegenheid bewijzen in handen te hebben dat de in Kapelle begraven Marokkaanse soldaten in de meidagen van 1940 in Kapelle en omgeving tegen Duitse SS-eenheden hadden gestreden. Tientallen Marokkaanse soldaten zouden bij de felle gevechten zijn gesneuveld. Een aantal zou op de Franse militaire begraafplaats liggen; daarnaast zouden 63 Marokkanen in massagraven zijn ondergebracht. De mythe, die in Marokkaanse kringen al de ronde deed, kreeg nu het predicaat echt gebeurd.
Het verhaal verspreidde zich razendsnel. Vorig jaar greep het Amsterdamse stadsdeel De Baarsjes de vermeende heldenrol van de Marokkanen aan om hun jonge landgenoten op het goede pad te brengen, na de beschamende taferelen tijdens de dodenherdenking in 2003 in Amsterdam. Toen ging na afloop een groepje jongens voetballen met kransen en bloemstukken. Enrico Bartens, die zichzelf een ras-Amsterdammer noemt, schreef in het boekje Mo ’40-’45 dat de voorvaderen een felle strijd hebben geleverd tegen de Duitsers. In het kader van hun opvoeding zou vorig jaar een bus met Marokkaanse jongeren naar Kapelle afreizen om de jaarlijkse herdenking bij te wonen. In Kapelle zijn die echter niet gesignaleerd. Wel woonde het PvdA-Kamerlid Khadija Arib de herdenking bij, samen met enkele landgenoten.
De Rijksvoorlichtingsdienst vergrootte de spraakverwarring door een persbericht de wereld in te sturen waarin de rol van de Marokkanen in de schijnwerpers werd gezet. Dat was weer tegen het zere been van de Franse ambassade, die vond dat alle media-aandacht ten onrechte uitging naar de Marokkanen in plaats van naar de Franse soldaten van wie wel onomstotelijk vaststaat dat ze zijn omgekomen bij de gevechten in Zeeland.
Voor verwarring zorgde een jaar geleden ook een interview in Elsevier met de inmiddels 84-jarige Moughit ben Daoud, die drie jaar geleden de dodenherdenking in Kapelle bijwoonde. In Elsevier zei de gewezen veteraan dat hij als sergeant deel uitmaakte van het Franse leger dat naar Zeeland was gestuurd om de Duitse opmars te stuiten. Bij gevechten in Zuid-Beveland zouden meer dan honderd Marokkaanse soldaten in Franse dienst om het leven zijn gekomen. Daoud ontsnapte door in de Westerschelde te springen. Ze zouden urenlang hebben gezwommen tot ze door een Nederlander werden opgevangen. Na een paar dagen te zijn ondergedoken, zouden ze lopend naar Frankrijk zijn teruggekeerd.
Mohamed Achahboun, nu: “Die man zuigt dat toch niet uit zijn duim?! Ik vind het heel kwalijk dat hij voor fantast wordt uitgemaakt. Elsevier is een alom gerespecteerd weekblad, dat zich niet kan permitteren om verzinsels af te drukken.”
Archivaris Frank de Klerk van de gemeente Kapelle viel echter bijna van verbazing van zijn stoel toen hij het verhaal onder ogen kreeg. “Het komt me erg ongeloofwaardig over. In mei is het zeewater nog erg koud. Hou kun je in die omstandigheden dan uren in de Westerschelde zwemmen? Na een paar minuten ben je al onderkoeld. Maar ik denk niet dat er sprake was van opzet. Naar ik heb begrepen, heeft Daoud in heel Europa gevochten. Zoveel jaar na dato is het moeilijk om precies te weten waar je overal bent geweest.”
Ook onderzoeker Jan Hey kan het artikel niet plaatsen. Tijdens zijn navorsingen ontdekte hij dat het Zevende Leger vrijwel uitsluitend uit Fransen bestond. “Ze waren ook wat ouder dan gemiddeld. Velen hadden nog in de Eerste Wereldoorlog gevochten.” Hij is geen Marokkaanse namen tegengekomen. “Ik vind het onbegrijpelijk dat het relaas van die Marokkaanse sergeant voor zoete koek is aangenomen. Het verhaal klopt voor geen meter.”
Ook militair-historicus dr. Jan Schulten gelooft niet dat in Zeeland Marokkanen hebben gevochten. Op verzoek van de burgemeester van Kapelle, oud-militair Siebe Kramer, verdiepte hij zich in de vraag wat zich in de meidagen van 1940 precies op Zeeuwse bodem heeft afgespeeld. Schulten heeft slechts één Marokkaan kunnen traceren die bij oorlogshandelingen op Nederlandse bodem het leven heeft gelaten: een parachutist, die in 1945 bij Franse luchtlandingen in Drenthe is gesneuveld. De andere achttien in Kapelle begraven Marokkanen zijn, denkt Schulten, verdronken bij de evacuatie van de Brits/Franse troepenmacht bij Duinkerken, van 26 mei tot 4 juni 1940; de Marokkanen zijn pas in juni en juli aan de Hollandse kust en bij Terschelling, Vlieland en Schiermonnikoog aangespoeld.
Jan Schulten: “Theoretisch is het denkbaar dat die aangespoelde Marokkaanse soldaten in Zeeland hebben gevochten. Van degenen die zich uit Zeeland hebben teruggetrokken, is waarschijnlijk een aantal in Duinkerken aangekomen. Bij de verscheping zouden ze dan kunnen zijn verdronken. Maar dat is heel onwaarschijnlijk. Het ligt meer voor de hand dat de verdronken Marokkanen tot de ingesloten Franse eenheden behoorden die naar Engeland zouden worden overgebracht. En dat geeft weer voedsel aan het verwijt van Franse kant dat de Britten in de eerste boten mochten vertrekken en dat de Franse soldaten pas aan het eind van de evacuatie aan de beurt waren, en dat ze waren aangewezen op gammele bootjes.”
Achahboun blijft volhouden dat het verhaal over zijn landgenoten uit betrouwbare bronnen komt. Inmiddels overleden Kapellenaren zouden hem hebben bezworen dat ze Marokkaanse soldaten naar hun laatste rustplaats hebben gebracht en hen hebben begraven volgens islamitisch gebruik.
Intussen kan men er bij de gemeente Kapelle geen touw meer aan vastknopen. Samen met de Franse ambassade tekent de gemeente voor de jaarlijkse herdenking van de Franse slachtoffers. Bij die gelegenheid staan nabestaanden stil bij de dood van hun geliefden. Ook worden er kransen gelegd. Decennialang was dat een strikt Franse aangelegenheid. Zes jaar geleden stonden er ineens drie bussen met Marokkanen op de stoep. Een student van Marokkaanse afkomst aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda zou zijn landgenoten op het spoor hebben gezet. Twee jaar geleden was de inbreng van de Marokkanen opnieuw voorpaginanieuws toen Achahboun de zaak aankaartte. Alle media stortten zich vervolgens op de Marokkaanse inbreng bij de verdediging van ons land en rukten uit om de jaarlijkse dodenherdenking in Kapelle te verslaan.
Dit jaar (2018) zal de herdenking plaatsvinden op dinsdag 17 mei. Op die dag is het precies 65 jaar geleden dat de Franse brigadegeneraal Marcel Deslaurens op de kade van Vlissingen werd doodgeschoten. Met een aantal soldaten dekte hij de aftocht van Franse eenheden die zich lieten verschepen naar Zeeuws-Vlaanderen. Vlak voordat hij als laatste aan boord zou gaan, werd hij dodelijk getroffen door een Duitse kogel.
Wie dit jaar de herdenking zullen bijwonen, is nog onduidelijk. Burgemeester Kramer: “Het is niet eenvoudig om met de Marokkaanse gemeenschap afspraken te maken. Soms komen ze onaangekondigd met bussen vol naar Kapelle, een andere keer zeggen ze de herdenking bij te willen wonen maar laten ze het vervolgens afweten. Je kunt er geen peil op trekken.”