Het is de vroege zondagochtend van 9 september, 2016. Met een glaasje Cabernet Sauvignon naast zich denkt hij terug aan ’toen’, aan die dag, vijftien jaar geleden. ‘Nine-Eleven’ . De beelden van ’toen’, hij kan ze zich herinneren als de dag van gisteren, ze zitten nog op zijn netvlies gegrifd. Het heeft een tijd geduurd voordat wat hij ’toen’ voelde uitvlakte en uit zijn hoofd verdween. Zijn eigen ‘Nine Eleven’.
Hij zit vanaf de geel-leren bank naar de beelden op zijn tv te kijken terwijl zijn huisgenote van ’toen’ in de kamer ernaast al op een oor ligt. Zij is het werken moe en ziet niet hoe de New Yorkse wolkenkrabbers met donderend geraas in een wolk van stof ineen zakken. Mensen verpletterend en levens vernietigend donderen duizenden tonnen staal en beton naar beneden, de rillingen lopen hem over zijn rug als hij daar aan denkt.
Zo ineens verstrakt hij en schrikt van het gevoel dat zich plots aandient in zijn armen. Er lijkt iets geknapt te zijn in beide polsen, een vervelend gevoel maakt zich van hem meester als een doof en verlammend gevoel zich langzaam kruipend en verstrakkend een weg omhoog zoekt naar zijn schouders. Een stevig knijpende hand lijkt zich om zijn hart te klampen. Als tegelijkertijd ook iets lijkt te knappen onder zijn kaken en het lijkt alsof er een koord om zijn hals gespannen wordt grijpt hem dat bij de keel.
Geschrokken leunt hij achterover in de bank en steekt ter kalmering een Davidoff Menthol Light tussen zijn lippen, neemt een teug en krijgt op slag geen adem. Terwijl hij naar lucht hapt drukt hij de net aangestoken peuk in de asbak. Het gevoel dat hij nu ervaart is nieuw voor hem, hij kan het niet thuis brengen, het is een angstig gevoel, bedreigend ook. Hij drukt de tv op standby en stapt heel langzaam en behoedzaam op, het kost moeite op te staan, zijn lichaam is stram en instabiel.
Wat te doen? Hij schuifelt voetje voor voetje voorzichtig naar bed en huisgenote, misschien dat even op bed liggen het gevoel laat verdwijnen. Ze gromt in haar slaap wat onduidelijks als hij gekleed naast haar op het dekbed schuift. Het is ijdele hoop, hij krijgt geen lucht, is onrustig en kan zich niet ontspannen. Misschien dat een warme douche uitkomst biedt? Kalm en voorzichtig ontdoet hij zich van zijn kleren en schuifelt de slaapkamer uit, de kamer en gang door, de douche binnen. Zittend op een oude tuinstoel probeert hij zich onder de warme waterstralen te ontspannen, iets wat totaal niet lukt.
Als zijn huisgenote even poolshoogte komt nemen kotst hij zich uit elkaar, hij is honds beroerd, hij voelt zich echt doodziek, dit is niet goed, dat is wat hij zich realiseert. Hij vraagt haar hem naar het ziekenhuis te brengen, nu, direct, want anders redt hij het niet, dat is wat hij instinctief weet en aanvoelt. Nee, geen ambulance maar zelf en dadelijk actie, anders is het te laat. Ze belt het lokale ziekenhuis, nauwelijks een kilometer verwijderd, en helpt hem dan mee wat kleding aan te trekken.
Steunend aan de leuning schuifelt hij voetje voor voetje de traptreden van twee etages naar beneden. Niet veel later ligt hij half zittend achter in de auto onderweg naar het ziekenhuis, zijn huisgenote aan het stuur. Door stress en paniek parkeert ze tot drie keer toe de auto voor een verkeerde toegangsdeur. Het gealarmeerde verpleegteam schuift hem uiteindelijk vanuit de auto direct op de gereedstaande brancard. Hij voelt hoe zijn lichaam schokt, zijn ledematen trillen, zij body rilt, hij raakt licht in zijn hoofd. Hij ziet de verschrikte en bezorgde gezichten van het verpleegteam die hem iets onder de tong spuiten.
Als in een wazige droom laat hij zich voortrollen, mannen en vrouwen in witte uniformen snellen met hem door gangen en liften om dan halt te houden op de intensive care. Dan gebeurt er veel tegelijk, verdoofd en van veraf neemt hij waar. Naalden in zijn armen, slangetjes worden aangesloten die zijn lichaam verbinden aan zakken vloeistof die links en rechts aan haken gehangen worden, meetbanden op zijn armen, zuignappen op zijn borst. Het gonst van de bedrijvigheid om hem heen, mensen komen en gaan, dienen hem iets toe, regelen apparatuur af waaraan hij gekoppeld is. Het geluid van sissend zuurstof vermengd zich met de bliepjes en ploinkjes, piep, piep, piep gaat het geluid van het apparaat waarop zijn hartslag zich als een beurskoersnotering laat zien.
Hij is moe, loom, sloom .. zijn gedachten gaan naar zijn oudere broer die net 6 weken daarvoor plotsklaps aan een heftige vorm van kanker gestorven was. Dat was heftig. Is het nu zijn beurt? Of er misschien nog iemand gewaarschuwd moet worden wordt hem gevraagd. Hij vraagt hen zijn jongste broer te bellen, met hem heeft hij niet zo veel contact meer als vroeger, als ’toen’, maar hij wil nog wel graag de mogelijkheid hebben hem te zien, met hem te praten, hem vast te houden, wie weet, misschien wel voor het laatst. Zijn huisgenote staat met een boze blik op de achtergrond te luisteren.. ‘waarom? IK ben er toch, heb je aan mij niet genoeg’ zegt ze..
Hij schenkt zich nog een glaasje Cabernet Sauvignon in, dat … was ’toen’, in 2001, nu is het 15 jaar later en zit hij volop in de Derde Helft, de beste periode van zijn leven… ‘Proost’, nog vele jaren, zegt hij en neemt een ferme slok. Roken?.. hij is er al 15 jaar vanaf! In een keer..