Als ik de flauwe bocht om fiets zie ik hen aan de linkerkant van de laan verschijnen. Ze gaan dezelfde richting uit als ik, richting Roos in de Regio. Stevig pedalerend passeer ik hen beiden, zij in een licht gekleurde herfstmantel achter de rolstoel en hij voor haar zittend, warm ingepakt en in een winterjas. In het voorbijgaan neem ik hen vraagteken-fronstend even op, ze komen me ergens bekend voor, vooral bij hem gaat er zacht een belletje rinkelen.
Nauwelijks een paar meter verder heb ik mijn stalen ros tot stilstand gedwongen, draai het stuur en koers op hen toe. “Dokter Hans? Zie ik dat goed?” is mijn vragende openingszin en de vrouw achter de rolstoel reageert bevestigend. “Ja” zegt ze, “klopt” en er ontspint zich een klein gesprek daar aan de zijlijn van de lange bomenlaan. Hans glimlacht enkel en zegt niets, hij laat het woord over aan zijn vrouw. “Hoe is het ermee? Wat scheelt eraan?” vraag ik en opnieuw is het Hans zijn vrouw die antwoord geeft, zelf doet hij er het zwijgen toe.
Haar antwoord maakt al snel duidelijk waarom hij zich in stilzwijgen hult, zijn ziekte heeft hem als het ware van het heden en de huidige tijd afgesneden, hij lijkt het allemaal niet meer mee te krijgen. Hij blijft vriendelijk lachend en wat afwezig rondkijkend rustig in de rolstoel zitten terwijl ik over-het-hoofd-heen over en niet met hem spreek. Ik benoem het en verontschuldig me tegenover hem maar zijn vrouw reageert geruststellend en begripvol.
Hans is het contact met de wereld nagenoeg verloren, maar toch, heel even lijkt het wel eens of er toch nog iets binnen lijkt te komen zegt ze. Zo ook nu, ze richt zich tot haar man, noemt mijn naam en Hans trekt daarop zijn oogleden op en beweegt zijn pupillen omhoog. Op zijn vriendelijke gezicht plooien meer spieren extra lachrimpels om zijn mond die op hun beurt ook bij zijn vrouw een glimlach op het gezicht toveren. “Ja, zo af en toe merk je dat” zegt ze nu met een lach. We praten nog even door over de tijd die verslijt en de mankementen die we als mens in de loop daarvan onvermijdelijk oplopen.
Hans zijn beroep heeft hem er niet van kunnen vrijwaren. Als betrokken huisarts heeft hij vaak genoeg en meer dan eens, stad- en buurtgenoten als patiënt in zijn praktijk gehad en niet alleen behandeld voor een griepje. De goedlachse, aimabele huisarts die hij was ontkwam zelf niet aan de ziekte. Ik zie hem als was het gisteren lachend rondlopen in de stad, in het voorbijgaan vriendelijk groetend met de arm omhoog, een leuk, super sociaal en actief mens.
“Kom, ik loop nog even verder” zegt zijn vrouw, “gaan we straks even samen gezellig thuis lekker een kopje drinken” en nadat we afscheid van elkaar hebben genomen schakelt ze het elektrische ondersteuningsmechanisme in werking en duwt haar echtgenoot het asfalt weer op, de paden op, de lanen in… dag dokter Hans.