David Lloyd George, de Engelse minister-president in de periode 1916-1922, schreef op 25 maart 1919 in een memorandum, voorafgaand en betrekking hebbend op de definitieve vaststelling van de aan Duitsland op te leggen ‘verdes’bepalingen het volgende:
“De handhaving van de vrede zal er vanaf hangen dat er geen reden tot wanhoop aanwezig is die blijvend de geest van patriottisme, de rechtvaardigheid of de gedachte aan ‘fair-play’ levend houden. Onze voorwaarden mogen hard, zelfs gruwelijk en onverbiddelijk zijn, dat alles om genoegdoening te krijgen, maar tegelijkertijd kunnen ze zo rechtvaardig zijn dat het land, die ze opgelegd krijgt, in zijn hart zal weten dat het geen recht tot klagen heeft. Maar, onrecht en arrogantie, tentoongespreid in het uur der triomf, zullen nooit vergeten of vergeven worden. Op basis hiervan ben ik er radicaal op tegen meer Duitsers als absoluut nodig is, aan het Duitse bestuur te onttrekken en hen aan een andere natie te onderwerpen. Ik kan mij geen grotere oorzaak voor een komende oorlog voorstellen, als dat het Duitse volk, dat zich zonder meer als een der krachtigste en machtigste rassen der wereld bewezen heeft, door een aantal kleine staten omringd gaat worden, waarvan veel uit volkeren bestaan die nog nooit in staat geweest zijn een stabiele regering te vormen maar wel eisen dat grote groepen Duitsers hiervan deel moeten gaan uitmaken, Duitsers die aansluiting met hun moederland zullen eisen.
Het voorstel van de Poolse commissie om 2.100.000 Duitsers onder controle van een volk met een totaal andere religie te plaatsen, dat nog nooit in de loop der geschiedenis de kwaliteit bezeten heeft een stabiele regering te vormen of kunde bezeten heeft om zelfbestuur uit te oefenen, zal naar mijn inschatting vroeger of later tot een nieuwe oorlog in Oost-europa leiden..”