Op 20 juni 1945 werd de de op 24 december 1905 geboren Joodse Ans (Anna) van Dijk gearresteerd. Haar werd ten laste gelegd dat zij met haar kompanen Branca Siemons en Rosalie Roozendaal vele honderden joden had verraden. Naar eigen zeggen was eerder het tegenovergestelde haar waarheid die gaandeweg het onderzoek vervangen werd voor de waarheid dat zij onder dwang aan het verraden geslagen was. Een geestelijke afwijking lijkt hiervoor eerder een logische verklaring te zijn.
Fré Morel – vasthoudend, volhardend met open geest, niet links of rechts, maar VRIJ-denkend
Het is een bijzonder en vrijwel onbekend verhaal mét daaroverheen een heel mysterieus tintje. In februari 1947 startte de rechtszaak tegen haar bij het Bijzondere Gerechtshof in Amsterdam. Een krantenartikel van 26 juni 1947 maakte er melding van “dat uit de Duitse administratie bleek dat zij niet minder dan 6 à 700 Joden aanbracht.” Andere bronnen maakten melding van aantallen die ver boven de 900 uitkwamen. Ze bekende alle ten laste gelegde gevallen en procureur-fiscaal mr. Gelinck eiste de doodstraf. Twee verzoeken om gratie werden afgewezen en op 8 januari 1948 werd het doodvonnis door koningin Wilhelmina getekend waarna ze op 14 januari 1948 in Amsterdam gefusilleerd werd.
De Nederlandse auteur en onderzoeksjournalist Koos Groen vroeg zich jaren later af: “…waarom werd uiteindelijk juist Ans van Dijk geëxecuteerd en konden veel anderen die vergelijkbare of veel ernstiger misdrijven pleegden, de dans ontspringen? “Is het toeval dat de enige vrouw die na de bevrijding is geëxecuteerd, joods en homoseksueel was?” Het kan er op duiden dat er mogelijk méér aan de hand leek met Anna van Dijk en het is meer dan aannemelijk dat haar executie verband houdt met aanwijzingen die men in 1949 in handen kreeg.
Ans van Dijk en haar verradersteam was vanaf medio 1943 actief in de Amsterdamse grachtengordel en zou er wel eens verantwoordelijk voor kunnen zijn de familie Frank en de andere onderduikers in het achterhuis te hebben verraden. Enkele dagen daarvoor waren andere onderduikers slechts een paar huizen verderop ook door haar toedoen weggevoerd.
Dat Ans van Dijk door haar veroordeling voor haar verraad op zijn minst ook een rol van ‘scapegoat’ toebedeeld gekregen heeft lijkt ondertussen meer dan aannemelijk, maar deze rol is eerder postuum toegekend. Persoonlijk ben ik op basis van alle nu bekende informatie geneigd te geloven dat de omstandigheden die geleid hebben tot het oppakken van de onderduikers aan de Prinsengracht 263 hun oorsprong elders hebben. De aanleiding moet eerder gezocht worden in economische collaboratie (de mate ervan én de daarachter verborgen véél brandbaarder informatie) van de firma ‘Opekta’ en de rol daarin van Otto Frank zelf, Hermine Santrouschitz (later Miep Gies) en Tony Ahlers.
Een artikel uit de Leeuwarder Courant van 3 december 1947 waarin te lezen valt dat “na 1 maart 1948 geen nieuwe zaak op het gebied van economische collaboratie [mag] worden geopend. Naar genoemd blad (het Parool) nog meldt, zullen in Amsterdam, als het voornemen van de minister doorgaat nog slechts honderd van de 7.000 collaboratiezaken kunnen worden berecht” lijkt dit vermoeden te ondersteunen.
Economische collaboratie door ‘Opekta’ werd natijd in alle toonaarden ontkend en loog men elke betrokkenheid weg. Pas na hernieuwd onderzoek in 1963 werd schoorvoetend toegegeven dat ‘in het begin van de bezetting’ sprake geweest was van minimale Wehrmachtleveringen. David Barnouw verklaarde jaren later op zijn beurt in het Leids Dagblad van 13 maart 2002 dat het NIOD “al lang op de hoogte was van het feit dat Frank leverde aan het Duitse leger. We hebben er alleen geen aandacht aan besteed omdat we helemaal niet verbaasd waren.”