Kamp Westerbork in het Drentse Hooghalen heeft van 1939 tot 1942 onder de naam ‘Centraal Vluchtelingenkamp’ gediend als transitokamp. Tijdens de Duitse bezetting kende het kamp van 1942 tot 1945 de bestemming van Polizeiliches Durchgangslager.
In dit kamp hebben meer dan 100.000 mensen (verzetsstrijders, communisten, homofielen, zigeuners en joden) kortere of langere tijd doorgebracht voordat ze op transport gesteld werden. In de periode van 15 juli 1942 tot en met 3 september 1944 hebben de Nederlandse Spoorwegen hen met 93 treinen naar Westerbork getransporteerd om daarna in 83 transporten het overgrote deel van de bewoners (93.007) naar kampen in Duitsland en Polen te brengen. Slechts een enkeling keerde terug.
Oorspronkelijke opzet
Op vrijdagmiddag 10 maart 1939 besloot de gemeenteraad van Ermelo over de bouw van een Centraal Vluchtelingenkamp voor joodse vluchtelingen. Nadat in 1933 door de verkiezingen de NSDAP met Adolf Hitler aan de macht gekomen was in het buurland Duitsland was de stroom vluchtelingen richting Nederland langzaam op gang gekomen. Na de Anschluss met Oostenrijk kwamen vooral Oostenrijkse joden richting Nederland. De Kristallnacht in de nacht van 9 op 10 november (9/11) 1938 zorgde ervoor dat de vluchtelingenstroom uit Duitsland een grotere vlucht nam. Niet alleen ongecontroleerde aantallen gevluchte Duitse joden meldden zich aan de grens maar onder hen waren ook criminelen en dissidenten. Het bracht de Nederlandse regering in een lastig parket. Om de toestroom te reguleren besloot de toenmalige Nederlandse regering op 15 december 1938 maatregelen te nemen tegen illegale en ongecontroleerde grensoverschrijding.
Vluchtelingen werden gecontroleerd op hun identiteit en wie zich niet kon legitimeren of niet gewenst was werd als ongewenste vreemdeling buiten de landsgrens gelaten. Zij die zich konden legitimeren en toegelaten werden vonden verspreid over heel het land tijdelijk onderdak. Om de opvang te coördineren en te vergemakkelijken werd op 19 februari 1939 besloten tot de oprichting van één Centraal Vluchtelingenkamp in Nederland. Het kamp werd opgezet als een transitokamp met de bedoeling dat de vluchtelingen zouden doorreizen naar bestemmingen elders op de wereld. Het moest geïsoleerd liggen en plaats bieden aan maximaal 2.500 tot 3.000 vluchtelingen, mannen, vrouwen en kinderen. Met de realisatie ervan konden de bestaande 25 kleine opvangkampen worden opgeheven. Als locatie werd gekozen voor een heidegebied aan de grindweg in Uddel-Elspeet op de Veluwe. Het plan stuitte op veel protest van de Elspeter bevolking, de VVV en de ANWB maar de gemeenteraad hield zich aan de wens van de regering en was doof voor de geuite bezwaren. Op 10 maart 1939 gaf de gemeenteraad van Ermelo haar goedkeuring in een spoedeisende vergadering. Onder goedkeurend oog van minister van Binnenlandse Zaken Hendrik van Boeijen werd honderd hectare Elspeter heide in erfpacht ter beschikking gesteld aan de Staat der Nederlanden “voor de vestiging van een centraal kamp voor Joodsche vluchtelingen.”
Koninklijk protest
Wat de Elspeter bevolking, de VVV en de ANWB niet konden bewerkstelligen lukte koningin Wilhelmina wel. Tussen de geplande locatie van het Centraal Vluchtelingenkamp en haar zomerverblijf Het Loo lag amper 12 kilometer. De koningin was absoluut niet gecharmeerd van deze locatie en protesteerde tegen deze plannen. Ze liet haar persoonlijk secretaris bezwaar aantekenen bij de regering en op 14 maart 1939 ontving minister Van Boeijen het volgende schrijven:
“Ingevolge de bevelen van Hare Majesteit de Koningin heb ik de eer, naar aanleiding van Uwer Excellentie’s rapport van 10 maart 1939, no. 1177 A/V1, afdeeling Armwezen, aan Uwe Excellentie mede te deelen, dat Hoogstdezelfde bepaald betreurt, dat de keus van een plaats voor het vluchtelingenkamp gevallen is op een terrein, dat zóó dicht bij het zomerverblijf van Hare Majesteit gelegen is en dat het Hoogstdezelfde aangenamer ware geweest indien dat terrein, eenmaal de keus op de Veluwe gevallen zijnde, veel verder van het Loo had gelegen. Hare Majesteit zou het dan ook op prijs stellen, indien laatstbedoeld terrein, hetwelk overigens aan alle daaraan te stellen eischen natuurlijk zoude moeten voldoen, alsnog gevonden zoude kunnen worden, temeer waar Uwe Excellentie in uitzicht stelt, dat het op te richten kamp geen kwestie van korte duur zal zijn.”
Ambtelijk reactie
Er werd spoorslags gezocht naar een andere locatie die op 17 maart 1939 gevonden werd in de gemeente Westerbork. Staatsbosbeheer had tien kilometer ten noorden van het dorp Westerbork in het Amerveld een groot stuk niet ontgonnen heidegebied onder haar beheer dat hiervoor geschikt geacht werd. Op 20 maart 1939, zes dagen ná het bezwaarschrift van koningin Wilhelmina, gaf minister Van Boeijen zijn goedkeuring aan de nieuwe locatie.
Op 22 april 1939 liet deze minister koningin Wilhelmina officieel het volgende weten:
“Eerbiedig veroorlooft de ondergeteekende zich ter kennis van Uwer Majesteit te brengen, dat in verband met de wenschen van Hoogstdezelve, afgezien is van het aanvankelijke voornemen der Regeering de keuze van een terrein voor het Vluchtelingenkamp te bepalen op de Veluwe. Het is ondergeteekende een voorrecht van deze gelegenheid tevens gebruik te mogen maken, Uwer Majesteit te kunnen mededeelen, dat bedoeld kamp thans gevestigd zal worden in de gemeente Westerbork (Dr) nabij Hoog Halen.”
Joods bezwaar
Het Centraal Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen (CCBJB) en het Comité voor Joodsche Vluchtelingen (CJV) waren van de plotselinge koerswijziging niet op de hoogte gesteld. Toen de nieuwe locatie bekend werd maakte professor David Cohen, secretaris van het CCBJB (later een van de kopstukken van de Joodsche Raad), bezwaar bij minister Van Boeijen. Hij liet hem weten dat de (mede)financiers van het kamp (die vooral in de stad Amsterdam en andere grote steden woonden) hier niet mee eens waren. Een Centraal Vluchtelingenkamp decentraal in Nederland, notabene in de woeste leegte van het afgelegen Drentse platteland. Het protest veranderde niets aan de houding van koningin Wilhelmina, haar wens prevaleerde!
Feitelijke realisatie
In augustus 1939 begonnen arbeiders in de werkverschaffing met de bouw van het kamp. Het was ruim van opzet en voorzien van diverse faciliteiten om het de tijdelijke bewoners zo goed mogelijk naar de zin te maken. Naast de houten woon- en slaapverblijven werden er diverse andere noodzakelijke voorzieningen gerealiseerd zoals een gebedsruimte, leslokalen, eerstehulp-verzorgingspost, centrale keuken, sanitaire voorzieningen en een timmer- en hobbywerkplaats. Twee maanden later, op 9 oktober 1939, namen de eerste 22 bewoners bezit van het kamp dat op dat moment bestond uit 50 houten gebouwen. Eind januari 1940 was het aantal bewoners toegenomen tot 167.