Verrékt van de Honger, maar … “wir haben es ja nicht gewußt”
Het is 28 juni 1914, een zonovergoten zondag in Sarajevo. Carlo Cirillo Diviak stuurt de vier jaar jonge, zes-persoons ‘Gräf & Stift’ cabrio met het kenteken A-III-18 door de straten van de stad. Ruim een uur eerder, om 10.15 uur, was een handgranaat van de neergelaten leren kap gestuiterd die de Bosnische typograaf Nedeljko Cabrinovic gegooid had. Het is even over half-twaalf als hij bij de Frans Jozefstraat (nu Hadzi Ristica) de verkeerde straat inslaat en op het midden van het kruispunt stopt om van richting te veranderen. Op dat moment komt de 19-jarige Gavrilo Princip uit de menigte tevoorschijn, pakt zijn Browningpistool, haalt de trekker over en schiet met zijn Browningpistool het levenslicht uit de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger Frans Ferdinand en zijn vrouw Sophia.
Fré Morel – vasthoudend, volhardend met open geest, niet links of rechts, maar VRIJ-denkend!
Het is de opmaat naar de grootste mensenslachting die de wereld tot dan toe gezien heeft. Het duurt nog ruim vier weken voordat in augustus 1914 de oorlog ontbrandt maar dan is er ook geen houden meer aan. Terwijl de Engelse Navy druk doende is de Nederlandse kustwateren te vergiftigen met een dodelijk zeemijnentapijt marcheren enkele Duitse pelotons op 4 augustus 1914 bij het Limburgse Moelingen (zuidelijk van Eijsden) over de Nederlandse Schansweg richting de Maasbrug van Vise. Puur technisch gezien een overduidelijke grensschending maar de Nederlandse regering lijkt er niet zo mee te zitten.
Boerenhonger
Met de ‘Tweede Boeren Oorlog’ in Zuid-Afrika nog vers in het achterhoofd is de Nederlandse publieke opinie ronduit pro-Duits en anti-Engels. Amper twaalf jaar daarvoor kwam aan die ‘Tweede Boeren Oorlog’ een eind maar pas nadat méér dan 50% van de blanke bevolking in de Engelse concentratiekampen uitgeroeid was. Ruim 66% van de jongeren tot 16 jaar was daarbij omgekomen en wie in West-Europa kende het meisje Lizzy van Zijl niet? Zij stond symbool voor de tienduizenden hongerdoden in Zuid-Afrika. Maar het was niet alleen Lizzy die Nederlandse voorouders had. In de lichamen van de duizenden andere kinderen, vrouwen en ouderen die onder de meest barre omstandigheden in de Engelse concentratiekampen de hongerdood gestorven waren stroomde bloed dat verbonden was aan families in heel Nederland. Elf jaar was Lizzy toen ze in concentratiekamp Bloemfontein de ellendige hongerdood stierf.
Veranderende leefomstandigheden
Dezelfde honger was iets wat de Nederlandse burgers snel zelf aan den lijve zouden ondervinden. Allereerst kreeg het land in de eerste maanden te maken met een toestroom van honderdduizenden Belgische vluchtelingen. Mensen die niet alleen gehuisvest maar ook gevoed moesten worden terwijl een groot deel van het werkzame mannelijke bevolkingsdeel zijn werk had moeten neerleggen en met ‘spuit en 3 kogels’ de grens moest bewaken. Nederland, transitoland, met zijn grote wereldhaven kreeg plots te maken met volledig andere omstandigheden. Wat in vredestijd zo gewoon was werd uitzonderlijk na aanvang van het ‘Groote Slachten’. Met de geregelde en onbelemmerde toevoer van levensnoodzakelijke goederen was het op slag gedaan, er trad schaarste op. Met name voor de inwoners van de grote steden in de drie provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht was dit direct merkbaar. De meeste plattelanders waren nagenoeg zelfvoorzienend, kippen op stok, zwijn in ’t hok, de kelder vol met weck met aan de plafonds gedroogde ham en gezouten spek. Wat niet zelf verbouwd werd was zonder al te veel problemen via de (keuter)boer(tjes) te krijgen. De stedelingen op driehoog achter hadden het in dat opzicht beduidend minder. Zij waren aangewezen op de ‘Volkstuin voor de Randstad’: het ‘Westland’. Maar … er waren kapers op de kust!
Honger in Nederland
Hele economieën moesten overschakelen op oorlogsproductie. Mannen verruilden hun overall en tuinbroek voor het uniform, vrouwen moesten hun plaatsen innemen. In miljoenen werkuren moest vernietigingstuig gemaakt worden in allerlei soorten en maten, uren die onder andere voor die tijd in voedselproductie gestoken was. Wat de oorlogvoerende partijen zelf of onvoldoende konden verbouwen werd ingekocht op de wereldmarkt. Voor de Nederlandse telers en producenten braken gouden tijden aan. Aanbod en vraag waren al snel uit balans waardoor de prijzen (en de winsten) tot grote hoogte stegen. ‘Uitvoeren’ was het motto! Maar.. wél ten koste van de Nederlandse burgers en dat was al snel dodelijk merkbaar. In vergelijking met 1914 waren er in de eerste helft van 1915 vijfduizendtweehonderdtwintig (5.220) kinderen meer gestorven in de eerder genoemde provincies. De export van levensmiddelen ging echter onverminderd door, een prijsstijging van 22% was niet alleen voor veel telers een buitenkansje, ook rederijen namen alle gevaren op de koop toe en de ‘OW-ers’ (Oorlog Winstmakers) zagen hun geldzakken gevuld. De monden van de Nederlanders bleven daarentegen steeds vaker leeg. Veel arbeidersgezinnen hadden al weken geen aardappel – hun hoofdvoedsel – meer op tafel gehad. Vis kwam nauwelijks meer op de afslag, het Engelse mijnenveld zorgde ervoor dat de viskotters na verlies van vele mensenlevens ankerden in de thuishavens. De overheid greep in en distribueerde vanaf april 1916 ‘regeringsbrood’, een onsmakelijk product dat de naam ‘Leug’ meekreeg, “klef, zuur, draderig brood dat op klei leek en haast niet te eten was”. Gezien de stijging in 1916 van het sterftecijfer met 52% (!!) ten opzichte van het jaar 1914 voor vrouwen in de leeftijdcategorie van 20 t/m 29 jaar was dat een halfbakken en absoluut niet afdoende maatregel. Het leidde in juni 1916 tot de eerste hongerrellen in de grote steden.
In maart 1917 – net aan het begin van het pootseizoen – werden de Nederlandse burgers opgeroepen zelf de handen uit de mouwen te steken. Grasland werd opengescheurd, voetbalvelden omgeploegd. Speciaal voor die gelegenheid bracht uitgeverij gebroeders Cohen uit Amsterdam in maart 1917 het 64 pagina’s tellende boekwerkje ‘Iedereen tuinier in Oorlogstijd’ op de markt “want alles wijst erop dat het dezen derden Oorlogswinter zal gaan nijpen”. Het was dweilen met de kraan open. Op 28 juni 1917 barstte de bom. Onder aanvoering van ‘IJzeren Mie’ een struise Amsterdamse bestormden honderden ‘hongervrouwen’ een aardappelschuit aan de Amsterdamse Prinsengracht. Het hek was nu van de dam en in de opvolgende week bestormden de ‘hongervrouwen’ pakhuizen aan de Elandsgracht, schepen aan de Singelgracht, treinenwagons aan de Handelskade. De bootwerkers, de bouwvakkers en de werknemers van de artilleriefabriek de ‘Hembrug’ sloten zich bij de ‘hongervrouwen’ aan en dreigde de situatie finaal uit de hand te lopen. In allerijl te hulp geroepen militairen moesten de orde herstellen en schoten – met scherp – in op de menigte. Corrie Zijp zou het niet navertellen, het knulletje werd dodelijk in zijn hoofd geraakt.
Moedige Amsterdamse vrouwen, waaronder ‘IJzeren Mie’, sprongen naar voren, scheurden demonstratief hun bloes van de borst en riepen de soldaten op om ‘niet op je eigen vader en moeder te schieten’ waarna de Groninger dienstplichtigen onder de militairen hun geweer lieten zakken en verdere dienst weigerden. Op 5 juli 1917 bereikte de opstand in Amsterdam zijn hoogtepunt. Een leger van meer dan zesduizend ‘hongervrouwen’ sloeg uit pure noodzaak aan het plunderen waaronder drie wagonladingen aardappels die ‘voor de eigen maag’ gelost werden. Eenheden van leger en politie gingen de menigte tegemoet met de bajonet op het geweer, verschillende salvo’s werden er gelost. Het ‘Bloedbad op het Haarlemmerplein’ kostte officieel aan 14 mensen het leven terwijl 115 mensen gewond raakten.
Geconfisceerde schepen
Nadat Amerika zich in april 1917 in de wereldstrijd geworpen had werd in de opvolgende maanden een groot deel van de Nederlandse handelsvloot aan de ketting gelegd. Het ‘Leidsch Dagblad’ van 28 augustus 1917 meldde dat op dat moment 70 Nederlandse schepen in diverse Amerikaanse havens om onduidelijke redenen aan de ketting gelegd waren en de levensnoodzakelijke graanvoorraden in de vrachtruimen begonnen weg te rotten. De ‘Leeuwarder Courant’ van 3 september 1917 deed hier nog een schepje bovenop “Al het graan in de Nederlandsche schepen bederft en kan nog slechts als veevoeder worden gebruikt. Daar Amerika meer behoefte aan veevoeder heeft dan Nederland, zal de raad [Amerikaanse Raad voor uitvoer] niet toestaan, dat het koren het land uitgaat.” De voedselvoorziening in Nederland stond nu onder grote druk en begon kritiek te worden. In heel het land waren de tekorten voelbaar en men vroeg zich af “of 1917 een goed oogstjaar zal zijn, of de aanvoer van voedingsmiddelen voldoende zal zijn?”
Er was dringend broodgraan nodig, wilde men niet verhongeren. “De rantsoenering van Nederland door de Entente was een feit” zoals de bekende Nederlandse historicus Dr. G.W. Kernkamp zo kernachtig omschreef. Met name de burgers in de grote steden zouden aan den lijve ondervinden wat een ‘hongerwinter’ inhield, iets dat zich in de winter van 1918 zeer zwaar liet gelden. Het hongerspook zou één van de belangrijkste redenen zijn voor de (mislukte) novemberrevolutie van de Nederlandse Sociaal Democratische Arbeiders Partij van voorman Troelstra, een revolutie die mede snel bedwongen werd nadat de geallieerden bezwoeren dat de schepen met graan nagenoeg voor de havens lagen om gelost te worden. De belabberde voedselvoorziening heeft vanaf oorlogsbegin ontelbare Nederlanders het leven gekost. De Hongerwinters van 1916, 1917 en 1918 hebben daarnaast ontelbare hongerslachtoffers geteld. Kinderen die in die hongerjaren en direct daarna in de grote steden verwekt werden zouden als volwassene in de opvolgende oorlog opnieuw Hongerwinters beleven. Vrouwen in de grote steden in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht zouden kinderen baren die in de opvolgende Hongerwinters van 1943, 1944, 1945 en 1946 de hongerdood stierven. Niet zelden bliezen de vrouwen zelf van uitputting in hun kraambed de laatste adem uit.
Elke oorlog is Misleiding en Bedrog!
(Foto: Nationaal Archief)