Met de kort tevoren nieuw gevonden vrinden uit zuid polderland reden we apart in twee vehikels verpakt door het Franse Normandie. Vriendin en ik veurop met de bontgekleurde 2CV en zij met een zelf gepimpte paarse vlammenwagen samen richting Caen.
Het werd toentertijd door ons als postnatale hippyjugend nog als spannend ervaren om door het met Hollywood History overladen Franse slagveld te koersen.
Wat wisten wij nu anders dan dat we met de paplepel ingegoten hadden gekregen. Beetje tegenvallend was het, dat weer wel, het decor met bijpassende plaatsnamen was leuk maar minder spannend omdat het leger geüniformeerde spelers en de geluidseffecten ontbraken, toch wel een minpuntje. Ook de stranden lagen er ondanks het mooie warme juni-weer stil en verlaten bij, geen toeristeninvasie, er was zelfs geen koek-en-zopie tentje open. Misschien dat we een warm hapje buiten de deur konden eten?
Het was al bijna noen en de stokbrood met pate hing ons na een paar dagen al een beetje de keel uit. We kozen unaniem voor een Franse chinees, daar wilden we onze Francjes wel aan spenderen. We moesten nog even geduld hebben, we waren iets te vroeg, de keuken was nog niet aangepast aan onze knorrende polderlandse magen. Daarop trokken we als kwartet aan de benenwagen en maakten we een kleine Tour de Caen. In een van de interessante straatjes met kleine leuke zaakjes kwam ik plotsklaps oog in oog te staan met een levensecht minihoofd op een stokje.
Interessant was dat het bij nadere inspectie een heus mensenhoofd geweest bleek te zijn dat bij leven en welzijn in Zuid Amerika aan de rest van het lichaam rondgehobbeld had. Het hoofdje op een stokje stond op haar beurt weer op een plateautje waarop een koperen plaatje verklarende gegraveerde tekst stond. Het bleek een ambachtelijk Jivaroaans kunststukje te zijn uit handen van koppensnellers, woonachtig aan Marañon River in Peru Ecuador.
Later speurwerk leerde dat het een exclusief exportproduct werd dat in de jaren ’30 in West Europa gretig aftrek vond en die onder andere Franse Freules een stijve plasser leek te bezorgen. Het was weer eens wat anders als zo’n opgezette wild woeste zwijnenkop, een bijzondere trofee leuk voor in de Salon bij biscuit en thee. Het was dan ook een hele kunst om die kanis van zo’n wilde woeste inboorling minitieus leeg te lepelen en als luxe Bijoux te prepareren.
Dat kostte al gauw drie dagen van intensieve arbeid, echt vakmanschap waaraan heel wat boze buurmannen ten prooi vielen. Eerst laten weken in stromend water, dan zorgvuldig villen, binnenstebuiten keren, vet- en vleesresten wegschrapen, met zand en hete stenen krimpen en vormen om tenslotte de oogleden dicht te plakken en de lippen dichtnaaien. Het haar werd niet geknipt en hing zwart, zacht en sluik als Coupe Autochtone op het door rook en as verder geconserveerde mordsdode relique.
De prijs viel mee, was nog geen zeven tientjes maar vriendin van toen kreeg er geen stijve plasser van, eerder de rillingen bij het idee alleen al dat die Bijoux met ons mee op tournee zou gaan. De Francs bleven in de knip om later bij de Franse chinees geconsumeerd te worden en ik bleef achter met de gedachte aan het eenzame gekrompen koppie. Jaren later zag ik enkele exemplaren kort in de geschiedschrijving voorbij schuifelen toen twee exemplaren afkomstig uit een Volkenkundig Museum, compleet gelabeld, eenmalig Acte de Présence gaven op een presentatietafel in Buchenwald om daarna nooit weer gezien te worden.
Direct en onwillekeurig moest ik denken aan mijn Tour de Caen uit toentertijd en mijn bijna veroverde Bijoux, mijn niet gerealiseerde Souvenir de France.
(foto: Wikimedia Commons)