In 1898 vond de eerste oorlog plaats buiten de grenzen van het Amerikaanse vasteland, maar pas nadat tevoren uitvoerig studie was gedaan hoe en onder welk scenario deze oorlog op te starten.
In 1868 start de Tienjarige opstand in Cuba tegen de Spaanse overheersing, een opstand die in 1878 voorlopig in bloed gesmoord wordt. In 1890 publiceert Alfred T. Mahan onder de noemer van een studie The Influence of Sea Power upon history, 1600-1783 en stelt daarin voor dat Amerika zijn machtsvleugels zou moeten uitslaan. Hij pleitte ervoor dat de Verenigde Staten de Caribische eilanden, Hawaï en de Filipijnen zou moeten annexeren en deze als vooruitgeschoven bases te gebruiken om de Amerikaanse handelsbelangen te beschermen. Ter ondersteuning van dit expansionistische plan wordt in januari 1892 de Cubaanse Revolutionaire Partij (El Partido Revolucionario Cubano) opgericht die bijeenkomsten organiseert in de steden New York, Philadelphia en verder verspreidt in de Verenigde Staten. In hetzelfde jaar wordt ook de La Liga Filipina beweging opgericht, een organisatie die langs vreedzame weg wil de Filipijnen de democratie moet gaan brengen. Drie jaar later – in 1895 – wordt de Cubaanse onafhankelijkheidsbeweging opgericht (Ejército Libertador de Cuba) en begint de Cubaanse Revolutionaire Partij in Amerika op te roepen tot revolutie. Amerika laat bij monde van president Cleveland in eerste instantie weten zich neutraal op te stellen in de Cubaanse Opstand.
In begin 1896 worden de zetten van het Amerikaanse buitenlandse politieke schaakspel al wat duidelijker. De Senaat meent – op initiatief van John T. Morgan en Donald Cameron – dat Amerika niet werkeloos terzijde kan blijven staan in de – handig mee veroorzaakte – Cubaanse Crisis en roepen president Cleveland op om de ontwikkelingen nauwlettend te volgen. Ook in de Filippijnen worden de onlusten heviger en ontbrandt ook daar de revolutie. President Cleveland laat – conform regels van het spel – weten dat Amerika niet aan de zijlijn kan blijven staan als Spanje de Cubaanse Crisis niet weet op te lossen. Spanje zoekt tevergeefs steun in Europa voor de lastige politieke situatie. Engeland de belangrijkste West-Europese speler geeft niet thuis.
Heel toevallig en comfortabel presenteert in hetzelfde jaar – 1896 – William Warren Kimball – een Amerikaans marine-inlichtingenofficier zijn militair operatieplan voor een mogelijke oorlog tegen Spanje. Het plan voorziet in maritieme acties tegen Havana en aanvallen op Manilla om zo Cuba te bevrijden van het Spaanse Juk.
De executie in het begin van 1897 van de Cubaanse rebel Adolfo Rodrígez door een Spaans executiepeloton wordt door de New York Times en de New York World van resp. William Randolph Hearst en John Pullitzer op zeer tendentieuze wijze aan het lezerspubliek gepresenteerd. Hierdoor stijgt de anti-Spaanse stemming in Amerika tot ongekende hoogten. De Amerikaanse publieke opinie neigt hierdoor steeds meer naar militair ingrijpen in de Cubaanse Crisis. Spanje stelt alles in het werk om de onrust in zijn overzeese eilandenrijk tot bedaren te brengen. Het voert bestuurlijke veranderingen door, opent de onderhandelingen met de opstandelingen en probeert met het bieden van geld en amnestie Amerikaans ingrijpen te voorkomen.
In 1898 volgen de ontwikkelingen elkaar in een sneltreinvaart op en zou dat het jaar van de bloedige beslissing en omwenteling worden.
Onder massieve Amerikaanse druk verleend Spanje in januari 1898 aan Cuba beperkte autonomie. Uit protest tegen de Amerikaanse machtschantage stapt de Spaanse ambassadeur in Amerika Enrique Dupuy de Lôme op. De New York Journal van John Pullizer zorgt ervoor dat de Amerikaanse publieke opinie zich verscherpt door in begin februari 1898 een brief te publiceren van Enrique Dupuy de Lóme’s waarin hij het beleid van de Amerikaanse president McKinley bekritiseert. Op 15 februari 1898 explodeert de USS-Maine in de Cubaanse haven Havana en een groot deel van de bemanning komt daarbij om het leven. De ramp zal dé aanleiding zijn voor een nog fellere anti-Spaanse mediacampagne door de Pullitzer en Hearst haatpers en staat Amerikaans militair ingrijpen voor de deur.
Nauwelijks 3 weken na de ramp – op 19 maart 1898 – stelt het Amerikaanse Congres maarliefst 5 miljoen dollar beschikbaar om het militaire apparaat op sterkte te brengen en is het senator Redfield Proctor die oproept om Spanje de oorlog te verklaren. Diezelfde dag nog verlaat het oorlogsschip USS Oregon de haven van San Francisco en verklaart een onderzoekscommissie dat de ondergang van de Maine veroorzaakt moet zijn geweest door een (Spaanse) mijn. De Verenigde Staten overhandigen eind maart 1898 aan Spanje een ultimatum en draagt haar op om zich uit Cuba terug te trekken. Spanje weigert waarop de New York Yournal op 4 april 1898 een mediaoffensief start om Amerikaanse publieke opinie zover te brengen dat ze ervoor zal zorgen dat het Amerikaanse leger de oorlog tegen de Spaanse bezetter zal starten. Meer dan een miljoen kranten roepen op tot oorlog!
Cuba stelt op 9 april 1898 een adempauze voor, een voorstel dat de Amerikaanse president William McKinley beantwoordt door op 11 april 1898 aan het Amerikaanse Congres toestemming te vragen om ten strijde te mogen trekken om aan de Cubaanse Crisis een einde te maken. De oorlog staat nu eenmaal op het programma.
Op 19 april 1898 stemt het Amerikaanse Congres met 311 tegen 6 stemmen en het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden met 42 tegen 35 stemmen in mét een oorlog tegen Spanje, echter wél met de beperking enkel een einde te maken aan de Cubaanse onlusten en Cuba weer te verlaten zo snel als de gevechten voorbij zijn: to leave the island as soon as the war is over. (Senator Henry Moore Teller Resolution)
Twee dagen later – op 21 april 1898 – geeft president William McKinley opdracht Cuba door een marineblokkade te isoleren en verlaat de Amerikaanse vloot op 22 april 1898 de marinehaven van Key West in Florida. Overal in de Verenigde Staten worden vrijwilligers opgeroepen om hun leven in te zetten om de Spaanse onderdrukker uit Cuba te verdrijven. Aan een leger van 125.000 jonge, krachtige en moedige mannen denkt men in eerste instantie voldoende te hebben.
Op 25 april 1898 is het dan eindelijk officieel oorlog en starten op 1 mei 1898 de gevechten. De kruisers U.S.S. Olympia, Raleigh, Boston, en Baltimore, de kanonneerboten Concord en Petrel, de ondersteunende kotter McCulloch, de hulpkruiser U.S.S. Charleston en de monitors U.S.S. Monadnock en Monterey laten zien wat de vernietigende kracht is van hun geschut. In een amper 6-uur durende zeeslag wordt de Spaanse vloot finaal vernietigd. De Spaanse kruisers María Cristina en Castilla, de kanonneerboten Don Antonio de Ulloa, Don Juan de Austria, Isla de Luzón, Isla de Cuba, Velasco en Argos worden tot zinken gebracht.
Mensenvernietiging kost geld, veel geld, en het Amerikaanse Congres stelt op 2 mei 1898 een oorlog-noodcrediet beschikbaar van $34,625,725. Het zijn de oorlogsbankiers die bij deze mens- en materiaalvernietiging wél-varen.
De oorlogsbaronnen laten zich niet eerder stoppen dan nadat Spanje op 10 december 1898 definitief bakzeil haalt in de Vrede van Parijs en afstand doet van haar bezittingen in ruil voor een afkoopsom van $20,000,000. Cuba, Puerto Rico, het eiland Guam en de Filipijnen zijn overgegaan in Amerikaanse handen, alles volgens scenario zoals William Warren Kimball in zijn 2 jaar daarvoor gepresenteerde krijgsplan had uitgewerkt.