In 1915 kelderde de Baralong, een gewapende Engelse hulpkruiser, de Duitse duikboten U-27 en U-41 en elimineerde conform de gegeven opdracht doelgericht de overlevende duikbootbemanningen. Hiermee schond het Britse Rijk doelbewust de door haarzelf opgestelde Declaratie van Londen (Laws of Naval War 1908-1909). De opdracht tot het plegen van oorlogsmisdaden was en is een flagrante schending van oorlogsrecht- en wetgeving.
Oorlog is misleiding en bedrog, een misdaad tegen de menselijkheid, het brengt het slechtste in de mens naar boven en geen volk, ras of religie kan zich hiervan vrijpleiten. Het verhaal achter de oorlogsmisdaad van toen is gelijk aan de misdaden die vandaag de dag en nu in Jemen, Syrië en waar ook ter wereld valselijk in naam van de vrijheid, vrede en democratie gepleegd worden.
Gesteund door haar alles overheersende formidabele zeemacht had het Britse Rijk in augustus 1914, direct na het uitbreken van de oorlog een marineblokkade rond de kust van het Europese vasteland ingesteld. Niet alleen Duitsland maar Nederland, Noorwegen en ook de USA ondervonden direct de gevolgen hiervan. Opvolgend verklaarde ze in november 1914 de hele Noordzee tot oorlogsgebied. Elk schip dat zich hier bevond liep het risico opgebracht of al dan niet gekelderd te worden als zich naar oordeel van de Engelsen contrabande aan boord bevond. Niet alleen specifiek militaire goederen en wapentuig werden als contrabande gerekend maar ook levensnoodzakelijke goederen vielen hier volgens de Engelse bepalingen onder. Daarnaast legitimeerde de Britse regering op 31 januari 1915 het varen onder valse vlag. Er kwam veel kritiek op deze eenzijdige maatregel, niet in de laatste plaats van Nederland dat hierdoor zwaar gedupeerd raakte maar ook van de USA dat economisch aanzienlijk te lijden kreeg. De grootste kritiek kwam echter van Duitsland die het een grove schending van het zeerecht vond en van mening was dat door het inzetten van het hongerwapen gepoogd werd de Duitsers tot overgave te dwingen.
In reactie hierop verklaarde admiraal Hugo von Pohl, opperbevelhebber van de Duitse vloot, op 4 februari 1915 met ingang van 18 februari 1915 de zee rond de Britse eilanden en het Engelse Kanaal tot oorlogsgebied. De zee ten noorden van de Shetland eilanden, het oostelijke deel van de Noordzee en een zone van 30 nautische zeemijlen langs de Nederlandse kust viel buiten het genoemde oorlogsgebied. Geallieerde schepen moesten er rekening mee houden dat ze – met in acht neming van het geldende zeerecht – aangehouden, in beslag genomen of tot zinken gebracht konden worden. Von Pohl verklaarde dat daarbij rekening gehouden werd met het lot van bemanning en passagiers maar dat deze niet absoluut gewaarborgd kon worden. De veiligheid van neutrale schepen zou in acht genomen maar kon geen absolute garantie gegeven worden aangezien Engeland het varen onder valse vlag had gelegitimeerd en haar eigen schepen onder valse vlag liet varen.
Het Britse Rijk beschikte in augustus 1914 over 80 onderzeeërs, haar Duitse tegenpartij over 60 stuks. Voor beide naties gold dat maar ze deels operationeel en geschikt was om ingezet te worden op de Atlantische Oceaan. Zonder dat er op dat moment al sprake was van een geordineerd duikbootoffensief vonden in oktober 1914 de eerste aanvallen plaats op Engelse vrachtschepen. Hierbij hield Duitsland de internationaal geldende Cruise Rules in acht. De hierbij in acht genomen procedure was dat de onderzeeërs aan de oppervlakte voeren, een waarschuwingsschot voor de boeg gaven en met signalen verordineerden de machines te stoppen. Daaropvolgend werden de papieren gecontroleerd en als daaruit bleek dat er contrabande aan boord was kreeg de bemanning opdracht en de tijd om zich middels reddingsboten in veiligheid te brengen waarna het schip in beslag genomen danwel tot zinken gebracht werd. Tot aan februari 1915 toe werden in totaal 19 Engelse koopvaardijschepen tot zinken gebracht.
Van Britse zijde werden begin 1915 verdere instructies gegeven die strijdig waren met de Cruiser Rules, waaronder het niet voeren van vlag of andere herkenbare (neutraliteits-) tekens, het overschilderen van de schoorsteenpijpen waarop normaliter ter herkenning het beeldmerk van de rederij zichtbaar was en het varen van een ontwijkende zi-zag koers. Bij aanhouding werd geadviseerd het gegeven bevel te negeren en te proberen buiten het bereik te komen en indien mogelijk de onderzeeër te rammen of anders tot onderduiken te dwingen. Het waren deze instructies die kapitein Daniel Dow in mei 1915 bewogen het commando van de Lusitania neer te leggen. Het in weerwil met de Cruiser Rules op ramkoers brengen om daarbij de onderzeeërs tot zinken te brengen zorgde ervoor dat Duitsland van de tot dan toe gevolgde procedures afstapte.
In de eerste maanden van 1915 werden door zowel door Engelse vracht- als passagiersschepen verscheidene ram pogingen ondernomen, zoals op 28 maart 1915 door de Engelse veerboot SS Brussels. Gehoor gevende aan de nieuwste instructies gaf bevelvoerend kapitein Charles Algernon Fryatt bevel om op volle kracht U-33 te rammen nadat ze daarvoor door haar tot stoppen gemaand was. Fryatt viel later in de oorlog in Duitse handen en werd hiervoor via een krijgsgericht ter dood veroordeeld en gefusilleerd. Deze strijdige instructies leidden tot verwarring en samen met diverse andere in strijd met het zeerecht gepleegde overtredingen hebben er zeker toe bijgedragen dat schepen tot zinken gebracht zijn die mogelijk dat lot bespaard had kunnen worden. Schepen waaronder de Lusitania en de Arabic. Na de ondergang van de Lusitania gaf de Amerikaanse minister van Buitenlandse zaken William Jennings Bryan het advies aan president Woodrow Wilson dat aan “ships carrying contraband should be prohibited from carrying passengers … it would be like putting women and children in front of an army.”
Bryan nam twee jaar later, op 7 juni 1917, ontslag om dat hij niet wenste mee te werken aan de oorlogskoers die door een kleine kliek machtswellustigen was uitgestippeld.
Vervolg valt te lezen op Q-ship Baralong (5)