Rudolf Christian Karl Diesel werd op 18 maart 1858 geboren als zoon van Theodor Diesel en Elise Strobel, een Duitse immigrantenfamilie in Frankrijk. Tijdens de Frans-Pruisische oorlog van 1870-1871 ontvluchtte het gezin Frankrijk en raakte ze verzeild in Engeland. Zoon Rudolf zou later onderdak vinden bij een familielid – professor Barnickel – in het Beierse Augsburg waar hij zijn schoolopleiding zou volgen. De familie Diesel zou in 1872 weer terugkeren naar de Franse republiek.
De technisch hoogbegaafde Rudolf nam zich voor om een motor te ontwikkelen met een hoger rendement dan de dan gangbare stoommachine en experimenteerde hij bij het ontwikkelen van een zelf ontstekende verbrandingsmotor in eerste instantie zonder al te veel succes met benzine. Latere experimenten met lampolie en verschillende soorten plantenolie, zoals pindaolie (arachideolie) palmolie en ook dierlijke olie leverden betere resultaten op.
Op 28 februari 1892 liet hij onder patentnummer 67207 zijn vinding registreren en ontwikkelde met de Maschinenfabrik Augsburg-Nürnberg (MAN) in 1893 een eerste prototype dat in 1894 bijna een minuut lang in bedrijf was. In 1897 werden de de eerste bedrijfszekere Dieselmotoren in productie genomen, motoren die zéker 25% zuiniger waren dan de tot dan toe beschikbare benzinemotoren die als niet erg betrouwbaar beschouwd werden en waarvan de brandstofkosten behoorlijk hoog waren. Minerale olie was op dat moment schaars en duur, terwijl plantaardige olie vrijwel onuitputtelijk beschikbaar was. Vele honderden planten leenden zich uitstekend voor de productie van olie die zonder ingewikkelde processen uit planten te produceren was. Een ontwikkeling die de grote oliemaatschappijen grote zorgen baarden, die zich in hun machtspositie aangetast voelden en Diesel argwanend in de gaten hield.
De motoren met het Dieselprincipe vonden gretig afname en in het najaar van 1900 werd in Londen de Diesel Engine Company opgericht, ongeveer tegelijkertijd dat de eerste goed werkende benzinemotor een feit werd. In 1903 werd het eerste schip uitgerust met de uiterst economische Dieselmotor die dienst zou doen in de Kaspische zee. In 1905 werd een Diesel elektriciteitscentrale geopend in het Russische Kiew om de stads tramdienst van stroom te voorzien. In 1908 zagen de eerste vrachtwagen en treinlocomotief met een dieselmotor het levenslicht en kwamen er dieselmotoren voor allerhande toepassingen. De veel economischer dieselmotoren verdrongen steeds meer de kolengestookte stoommachines en vormde het een steeds groter wordende bedreiging voor de machtige positie van de oliebaronnen.
Rudolf werd letterlijk bestookt met allerlei processen en rechtszaken om hem te stoppen. Terwijl zijn gezondheid hierdoor flinke schade leed en de processen hem het werken haast onmogelijk maakte, ging het succes van zijn motor onverminderd door. Hij schreef in 1912:
“Het gebruik van plantaardige olie als motorbrandstof mag tegenwoordig onbelangrijk zijn. Maar zulke producten worden in de loop der tijd net zo belangrijk als petroleum en de koolteer producten vandaag de dag zijn.”
De ster van Diesel steeg, samen met het financiële vermogen – die overigens weer als sneeuw voor de zon verdwenen door verkeerde beleggingen en investeringen – maar ook machtige vijanden die zijn bloed wel konden drinken. In 1913 werd er door de ingenieurs van Diesel druk gewerkt om zijn vinding verder te perfectioneren en nog beter geschikt maken voor gebruik van Bio-diesel. Op 29 september 1913 stapte hij in Antwerpen aan boord van het postschip de Dresden de nachtboot die hem naar het Engelse Harwich zou brengen. Hij werd vergezeld door twee reisgenoten, de zakenpartner George Carels, directeur van een machinefabriek in het Belgische Gent en diens chef-monteur Alfred Luckmann. Op 30 september 1913 zou in het Engelse Ipswich de nieuwe dieselmotorenfabriek van Carels geopend worden, de Consolidated Diesel Manufacturing Ltd. Niets wees erop dat Diesel tegen deze reis opzag of zich niet op zijn gemak voelde. Die middag schreef hij om 4 uur een brief aan zijn zoon:
“Ik sta op het punt om met dhr. Carels via Antwerpen naar Harwich te reizen. Morgenvroeg om 6 uur aankomst in Harwich, dan naar Ipswitch, de nieuwe fabriek bezichtigen, s’middags naar Londen. ’s Avonds diner met Ellis en de Royal Automobil Club. Ik had vanmorgen al vroeg getelegrafeerd dat ik uit oude gewoonheid tóch in Keysers Royal Hotel in Londen logeer. Belangrijke berichten kunnen daarheen gezonden worden.”
Ook aan zijn vrouw schreef hij die dag een brief:
“Het is heerlijke zomers warm weer, er is geen bewging te zien in de lucht. Het lijkt een rustige overtocht te worden.”
Ook voor zijn dochter schreef hij een paar regeltjes:
“Het duurt niet lang voordat ik naar Engeland vertrek, langs een voor mij volledig nieuwe route Antwerpen, Schelde naar Harwich.”
Diesel zou echter nooit in Engeland aankomen, hij verscheen niet bij het ontbijt en zijn bed was onbeslapen. Diesel scheen nogal aan slapeloosheid te lijden en men veronderstelde dat hij die avond tijdens een avondwandeling over het dek ter hoogte van Vlissingen overboord geslagen was door de ruwe zee. Andere bronnen verklaarden dat hij zelfmoord gepleegd moest hebben, omdat hij zowel zakelijk als privé financieel aan de grond zou zijn geraakt. Beide verklaringen werden – en met name door de familie – als ongeloofwaardig afgedaan.
Die bewuste 29e september 1913 was het een kalme, zomerse dag en ook de opvolgende nacht was een mooie nazomerdag met een kalme zee. Allerlei geruchten begonnen rond te gaan en de kranten uit die tijd stonden bol van de mysterieuze verdwijning van deze bekende Duitse wereldburger en allerlei onzinnige theorieën werden opgesteld. Zo zou de Duitse geheime dienst de hand gehad hebben in zijn verdwijning om zo de techniek binnen Europa te houden. Naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is Diesel het slachtoffer geworden van zijn eigen succes. Zijn revolutionaire motor, zijn toepassingen en de mogelijkheid om van zijn motor om op een ongekende verscheidenheid van natuurlijke brandstoffen te kunnen functioneren waren zeker-en-vast een té grote bedreiging voor de steeds groter wordende olie-elite. Voor het grote publiek was het geen geheim dat met name de olie-industrie verantwoordelijk was voor de dood van Diesel, iets waarin ze zeker niet alleen hebben gestaan. Feit was dat na de dood van Diesel het onderzoek naar Bio-diesel stopgezet werd, de machtspositie van de olie-industrie versterkt werd doordat ze er nu in slaagden de hand te leggen op de aandelen en zéker nadat deze uit minerale oliën een speciale brandstof hadden ontwikkeld voor de dieselmotoren en haar de soortnaam dieselolie meegaven.
Op 10 oktober 1913 zag de bemanning van de Nederlandse loodsboot Coertsen het stoffelijk overschot van een man in de golven drijven. Ondanks het ruwe weer werd er een boot uitgezet en werd geprobeerd om het lichaam te bergen. Door de hevige zeegang en doordat het lichaam al in een tamelijke staat van ontbinding verkeerde kozen de matrozen ervoor om de kleding te controleren op persoonlijke eigendommen zodat de dode drenkeling wel geïdentificeerd kon worden. Op 12 oktober 1913 kreeg de familie Diesel te horen dat het lichaam van Rudolf Diesel mogelijk gevonden maar niet geborgen was. Toen de beide zonen in Vlissingen arriveerden identificeerden zij aan de hand van enkele persoonlijke eigendommen, zoals een kleine pillendoos, een zwarte portemonnee, een zakmes en een brillenetui de drenkeling positief als hun vader.