In Amsterdam werd op dinsdag 1 juli 2014 bij het slavernijmonument herdacht dat 151 jaar geleden – in 1863 – de slavernij werd afgeschaft. Verschillende sprekers hebben het woord gevoerd, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Lodewijk Asscher, de Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan en de bepaald niet van enige inhoudelijke kennis gespeende VN-medewerkster en Zeur Piet Verene Shepherd.
Echter, hier is sprake van mis-informatie op giga-schaal. De slavernij – op de keeper beschouwd géén Nederlands handwerk!! – werd in de tijd van de Franse Revolutie al op de helling gezet in Zuid-Afrika door de Republikeinse Nederlanders, de Bataven.
Het waren juist de Boeren samen met de nieuwe regeerders in de Bataafse periode van 1803-1806 die met voorstellen kwamen om zowel de slavenhandel als de slavernij af te schaffen! Direct met de komst van Mr. Jacob Abraham Uytenhage de Mist als Nederlandse Commissaris en Jan Willem Janssens als nieuwe gouverneur-generaal werd in 1803 het verbod op het invoeren van slaven ingesteld. Daarnaast zou de slavernij geleidelijk worden afgeschaft door elke nieuw geboren slavenkind de wettelijke status van vrije burger toe te kennen, gelijkheid van rechten en plichten.
Deze revolutionaire koers was niet helemaal naar de wens van de heersende elites en met de vernieuwde Engelse machtsovername in 1806 werd snel een streep gehaald door deze allereerste (Republikeins-Nederlandse) poging de slavernij af te schaffen. Bijzonder genoeg was het juist in Engeland waar de rond 1800 het hardst tegen de slavenhandel geageerd werd. Het zou een belangrijk agendapunt en onderdeel van het Engelse eisenpakket in de besprekingen zijn die leidden tot het verdrag van Wenen in 1815.
Dat juist Engeland – de slavenhandelaar bij uitstek! – zich opwierp als pleitbezorger was niet zo verwonderlijk en had dat een iets andere reden dan edelmoedigheid. Concurrentie en niet medemenselijkheid was het argument dat daarbij speelde. Engeland had in bloedige campagnes en oorlogen rond 1800 de macht over (Noord-)Afrika naar zich toe weten te trekken, het continent waar vandaan zij het grootste deel van haar slaven betrok. Ze wilde de absolute economische macht van haar Imperium beschermen door andere (opkomende en) concurrerende naties het recht op invoeren van werkkrachten onmogelijk maken. Het weg roven van werkkrachten uit haar Noord-Afrikaanse gebied zou ze niet toestaan.
Zelf had ze in vele jaren van mensenhandel grote volksplantingen weten te realiseren die in voldoende mate voor nakomelingen zorgden. Nieuwe aanvoer was niet meer nood- zakelijk om de populatie op peil te houden. Na honderden jaren waren was een kentering gekomen in de slavenhandel. Uit oogpunt van rentabiliteit en andere economische motieven werden de relatief dure slaven uit de markt geconcurreerd door contractarbeiders, mensen die hun eigen transport betaalden en dan tegen lagere kosten het werk mochten verrichten.
Een praktijk die de Engelse elite op het Suikereiland Trinidad zo voorbeeldig had gebruikt. 150.000 zichzelf importerende Indiase contractarbeiders namen tegen aanmerkelijk lagere (loon)kosten het werk over van de slaven en verdrongen hen daarmee op de arbeidsmarkt. Onnodig te zeggen dat het tot grote spanningen leidde tussen de al aanwezige werkslaven en nieuw aanlandende koelies.
“Van Oranje Stadhouders tot IJzeren Kanselier” – Fré Morel, 2007 – Uitgeverij: Papieren Tijger, Breda