Home » Geschied-en-is » Nederlands slavernij verleden?

Nederlands slavernij verleden?

Tót aan de komst van de Antwerpse kooplieden bestond er in de Noordelijke Nederlanden géén slavenhandel! In 1568 veroverden Spaanse troepen de Zuidelijke Nederlanden en namen de machtige handelsstad- en haven Antwerpen in bezit. Parma, de Spaanse legeraanvoerder, bood de overwegend Joods-Antwerpse kooplieden aan te blijven of anders twee jaar de tijd om hun zaken af te wikkelen waarop veel van hen in eerste instantie naar het toen nog traditioneel katholieke Zeeland trokken. Ze vestigden zich in de plaatsen Vlissingen en Middelburg waar ze nauwgezet de ontwikkelingen richting Antwerpen in de gaten konden houden en elke vorm van economische activiteit maximaal belemmerden.

Een deel van hen vertrok in latere jaren naar Amsterdam (toen ook wel ‘Nieuw Antwerpen’ genoemd) en Rotterdam. Een ander deel vestigde zich als plantage-eigenaar overzee, in Nederlands Guyana, wat nu Suriname heet. Anders dan de Noord Nederlandse kooplieden die van oudsher met de Hanzesteden handelden in hout, graan, zout en haring hielden de nieuw gevestigde Joodse kooplieden zich bezig met de handel in ‘levend ebbenhout’ – de mensenhandel. Tot aan het eind van de 13e eeuw ondervonden ze tegenwerking van de Hanzekooplieden waarna ze zich begonnen te vestigen langs de Noord- en Oostzee en de noordelijke gewesten.

Slavenhandel, bont- en huidenhandel was al van oudsher een marktsegment waarin de Joden, naast Moslims en Turken (Hongaren) vooral betrokken waren. In het rond 885 door ibn Khordadbih geschreven werk ‘The book of the roads and the kingdoms’ valt het een en ander te lezen over deze mensenhandelaren die onder de naam Radhanieten (Radhaniyya) bekend stonden. Deze kooplieden spreken Arabisch, Perzisch, Romaans [Grieks en Latijn], de Frankische taal, Andalusisch [Spaans] en Slavisch. Zij reizen van het westen naar het oosten en van het oosten naar het westen, nu eens over land, dan weer over zee. Zij vervoeren uit het westen eunuchen, vrouwelijke slaven en jongens, zijde, beverhuiden, vachten van marters en andere vachten en zwaarden.” 

De introductie van deze onzalige mensenhandel in de Noordelijke Nederlanden kwam voor rekening van de daarvoor door de Antwerpse kooplieden opgerichte plunder-multinational, de West Indische Compagnie (W.I.C.) die natijd overgenomen werd door de Middelburgse Commercie Compagnie (M.C.C.).

Slavenmarkt Middelburg?

Behalve het verschepen en handelen in mensen en de financiering van deze onmenselijke handel werd door deze handelaren een poging ondernomen om deze handelspraktijken ook  daadwerkelijk in Zeeland te introduceren. In navolging van de slavenmarkt in het Engelse Liverpool én Antwerpen (waar ook met regelmaat menselijke koopwaar werd verhandeld) zou óók in Middelburg een heuse mensenmarkt worden opgezet. In 1596 arriveerde een buitgemaakt Portugees schip in de haven met aan boord o.a. zo’n 100 West-Afrikaanse slaven die men als buitgemaakt goed aan de man wilde brengen. Deze mensonterende vertoning zorgde voor een enorm tumult binnen de katholieke Middelburgse gemeenschap en burgemeester Adriaan Hendriksz Ten Haeff (én later medeoprichter van de V.O.C.) zag zich gedwongen hiertegen te verzetten. In een verklaring in de Vergadering van de Heren Staten van Zeeland liet Ten Heaff weten dat deze mensen niemands eigendom konden zijn en daarom ook niet verkocht konden worden. Daarop lieten de Staten op 15 november 1596 weten dat op de opvolgende zondag van de kansels zou worden verkondigd dat de ‘mooren’ in vrijheid moesten worden gesteld.

 “Sondaege naestcommende, zal in de kercken doen vercondigen, dat de voorschr. Mooren, zo vrouwen, als manspersonen ende kinderen Maendage naestcommende… by den Magistraet van Middelburgh gestelt zullen werden van wegen den Staten van Zeelandt in heure natuerlicke lyberteyt, mette solempniteyt daertoe behoordende..” 


Desondanks ging de mensenhandel van de W.I.C. ongestoord door en stond het gast- c.q. vestigingsland Nederland daardoor (na Denemarken) op de één na laatste plaats. Samen met de Engelse, Franse, Spaanse en Portugese en Arabische slavenhandelaars werden in de jaren ’60 van de achttiende eeuw per jaar zo’n 70.000 slaven verhandeld. Met 9% – zo’n 6.300 slaven per jaar – waren de Zeeuws-Antwerpse handelaren een kleine speler op deze slavenmarkt die voor Nederland volledig in handen was van de W.I.C. Engeland was onbetwistbaar marktleider in dit smerige marktsegment.

Deze wijze van mensenhandel en mensuitbuiting zou honderden jaren aanhouden. Als goedkope werkslaven werden hele generaties over de wereld versleept, over hun ruggen en lijken vergaarde een kleine criminele elite exorbitante en generaties overstijgende en nu nog voortdurende rijkdom. Het waren overigens niet exclusief gekleurde mensen die het ellendige slavenlot ondergingen. Zo verkochten de Engelse machthebbers hun politieke tegenstanders, krijgsgevangenen en katholieke Ieren als slaven aan plantage-eigenaren op de Antillen. Ook uit Franse havens als Dieppe, Le Hâvre, Saint Malo, Brest en La Rochelle vertrokken rond 1650 geregeld blanke mensentransporten – ‘jonge mensen, dikwijls niet meer dan kinderen’ – naar de Antillen.

Los daarvan hadden de Europeanen te maken met Algerijnse piraten die in die tijd de zeeën onveilig maakten. Al meer dan 300 jaar leed West-Europa door de zeeroverij en slavenjachten van de Noord-Afrikanen gevoelige financiële verliezen. Stelselmatig werden Europese handelsschepen overvallen, beroofd van hun lading en werden de bemanningen als slaven verhandeld naar Noord-Afrika. Het waren trouwens niet alleen scheepsbemanningen die te lijden hadden van deze Noord-Afrikaanse rooftochten. De bewoners van de kuststreken van het Europese vasteland waren ook niet veilig voor de slavenhandelaars en met regelmaat werden Italiaanse, Spaanse, Franse en zelfs Engelse kuststreken binnengevallen. Veel inwoners van kustdorpen zouden als slaaf hun verdere leven slijten in Afrika. Zelfs het Ierse Baltimore en het Zuid-Engelse Devon en Cornwall werden in de loop der eeuwen meerdere malen het slachtoffer van deze slavenhandelaars. Vele miljoenen blanke Europeanen vielen zo in handen van mensenrovers die hun levende buit tegen klinkende munt verhandelden op de blanke slavenmarkten van Tripoli, Tunis en Algiers.


Samuel Palache (Pallache) was één van die onzalige en scrupeloze´handelaren´. Deze in de Marokkaanse stad Fez geboren rabbi, koopman en wapenhandelaar was actief als spion, piraat en mensenhandelaar en werd door de Joodse auteur Edward Kritzler de“pirate rabbi” genoemd. Hij was één van de vele Joodse piraten die al sinds Romeinse tijden de kusten rond de Middellandse Zee onveilig maakten. De Grootmeester van de Maltezers verklaarde in 1604 dat drie galeien onder het commando van de piraat Sinan, voorzien van een vlag met een wit vlak met daarop afgebeeld een blauwe 6-puntige ster, nooit gevangenen maakte.

In 1614 rustte Palache een eigen piratenvloot uit die onder Marokkaanse vlag en met Hollandse kaperbrieven de Middellandse Zee onveilig maakte. Zijn eigen schip was aan de boeg voorzien van de afbeelding van een Phoenix, de mythische ‘vuurvogel’ die telkens uit zijn as herboren moet worden om te kunnen voortleven. Samuel Palache was een bijzonder en veelzijdig mens met invloedrijke en machtige connecties. Hij was rabbi van de eerste Portugees Sefardische synagoge in Holland – Neve Salom (Neweh Sjalom) – en stond op goede voet met stadhouder prins Maurits. Hij bemiddelde namens Holland bij de Marokkaanse en Algerijnse vorsten om de in slavernij levende gevangen genomen zeelieden en door Marokkaanse piraten ontvoerde kustbewoners los te kopen tegen wapens en munitie, een lucratieve ruilhandel die pas tegen het einde van de 18e eeuw zou verdwijnen. Deze activiteiten en transacties van Palache leverden hem een gouden ketting, een gouden medaille, zeshonderd guldens, status en eer op. Een en ander wordt vandaag de dag nota-bene gezien als de basis van de al eeuwen durende ‘goede betrekkingen’ tussen Nederland en Marokko!

Welke invloedrijke plaats Palache innam bleek wel uit het feit dat, toen hij op vier februari 1616 uiteindelijk als een berooid man stierf, prins Maurits uit eerbetoon achter zijn lijk-kist aanliep.

Het blanke slavenlot

Een van de weinige bewaard gebleven verslagen is dat van de Engelse dominee Devereux Spratt, die in april 1641 een simpele oversteek dacht te maken over de Ierse Zee naar Engeland, maar eindigde in Algiers, waar hij jaren als blanke slaaf werd vastgehouden.

“Ik nam de boot naar Youghal, scheepte in op het schip van John Filmer, en vertrok samen met 120 andere passagiers. Maar nog voordat we het vasteland uit het oog verloren hadden, werden we geënterd door Algerijnse piraten, die elk van ons in de boeien sloeg. Britse schepen werden vrijwel naar believen geënterd en geplunderd”. 

Ook de Engelse diplomaat Samuel Pepys heeft in zijn dagboek van 8 februari 1661 een levendig verslag bijgehouden van een ontmoeting tussen twee mannen die tot slaaf waren gemaakt.

‘We zaten in de ‘Fleece Tavern’ en doodden onze tijd met praten en drinken tot 4 uur in de morgen, ondertussen verhalen vertellend over Algerije en de wijze waarop slaven werden behandeld. Kapitein Mootham en Dhr. Dawes (die beiden slaaf geweest waren) vertelden uitgebreid over hun ervaringen. Bijvoorbeeld hoe ze enkel water en brood te eten kregen, hoe ze geslagen werden onder hun voetzolen en op hun buik, al naar gelang hun meester beliefde’.

Anderen ontsprongen hun zware lot doordat ze werden ‘vrijgekocht’. Zo slaagde onderwijzer Theodoricus Wildeman uit het Groningse Zeerijp er bijvoorbeeld in om de in slavernij gevoerde zeelieden uit Zeerijp en het naburige gehucht ‘t Zand vrij te kopen van de Algerijnse zeerovers. In 1605 werd de Schiedammer koopman Pieter Maertensz Coy naar Marrakech gezonden om met de sultan te onderhandelen over de vrijlating van Nederlandse slaven. Iets wat door cultuurverschillen niet van een leien dakje ging. Pas in 1608 zou het tot afrondende afspraken komen en tegen levering van geweren, kanonnen en munitie werd het grootste deel van de gekaapte en tot slaaf gemaakte  landgenoten vrijgekocht.

Maria ter Meetelen

De in 1704 in Amsterdam geboren en avontuurlijke Maria ter Meetelen werd eveneens het slachtoffer van deze Noord-Afrikaanse mensenrovers. Maria had in zekere zin overeenkomsten met een andere illustere Nederlandse, ‘Mata-Hari’, die in de ‘Groote Oorlog’ van ’14-’18 onderdeel van de geschiedenis zou gaan worden. Beiden leken ze zoiets als ‘zigeunerbloed’ in hun onrustige aderen te hebben stromen. Op 21-jarige leeftijd liet Maria – verkleed als man – Nederland achter zich en vocht in Spanje samen met Franse huurlingen. Toen ze als vrouw ontmaskerd werd ging ze er vandoor, zwierf wat rond en trouwde uiteindelijk met een Nederlandse scheepskapitein.

Sultan Abdallah van Marocco
Als ze in 1731 onderweg is
naar Nederland overvallen Marokkaanse kapers het schip. Ze kwam terecht in de harem van Sultan Abdullah van Marocco (zie portret) en zou er pas na 12 jaar in slagen het land te verlaten. In 1748 kwamen haar belevenissen in boekvorm uit: “Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen van een twaalfjarige slaverny van een vrouspersoon geneamt Maria ter Meetelen, woonagtig tot Medemblik”. Haar avontuurlijke leven zou dan nog niet voorbij zijn. In 1751 vroeg ze aan het stadsbestuur van Medemblik een ‘bewijs van goed gedrag’ omdat ze plannen had om naar de Kaapkolonie te vertrekken. 

Europese slaven konden overigens een wrede toekomst tegemoet zien. In hoofdzaak werden ze door hun meesters als galeislaaf gehouden, tientallen jaren aan banken en roeiriemen geketend om de galeien voort te bewegen op zoek naar nieuwe buit en slaven. Zwaar werk waaraan duizenden ongelukkigen aan de kettingen stierven of krankzinnig werden. Andere werden als dieren onder erbarmelijke omstandigheden en in grote overbevolkte schuren ondergebracht, kregen elke dag twee stukken donker brood en amper water. Slaven die te oud en minder productief werden, werden – vaak meerdere malen – doorverkocht. De meest onfortuinlijken onder hen werden eenvoudigweg als honden in de woestijn achtergelaten om daar van honger en dorst te sterven.

Afschaffing van de slavernij

Het is een relatief onbekend gegeven dat met name de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse Blanke Boeren voorop liepen in de afschaffing van de slavernij. Samen met de nieuwe regeerders in de Bataafse periode van 1803-1806 werden concrete stappen genomen om zowel de slavenhandel als ook de slavernij af te schaffen! Direct met de komst van Mr. Jacob Abraham Uytenhage de Mist als Nederlandse Commissaris en Jan Willem Janssens als nieuwe gouverneur-generaal werd in 1803 het verbod op het invoeren van slaven ingesteld. Daarnaast zou de slavernij geleidelijk aan worden afgeschaft door elke nieuw geboren slavenkind de wettelijke status van vrije burger toe te kennen. Gelijkheid van rechten en plichten.

Deze revolutionaire koers was niet helemaal naar de wens van de heersende elites en met de vernieuwde Engelse machtsovername in 1806 werd snel een streep gehaald door deze allereerste Republikeins-Nederlandse poging de slavernij af te schaffen. Rond 1800 waren de stemmen om de slavenhandel te staken steeds luider te horen en verrassend genoeg was het vooral Engeland dat zich hiervoor inzette. Het was voor hen zelfs een belangrijk agendapunt en onderdeel van hun eisenpakket in de besprekingen die leidden tot het verdrag van Wenen in 1815. Dat juist Engeland – de slavenhandelaar bij uitstek – zich opwierp als pleitbezorger was niet zo verwonderlijk en had dat een iets andere reden dan edelmoedigheid. Concurrentie en niet medemenselijkheid was het argument dat daarbij speelde.

Engeland had in bloedige campagnes en oorlogen rond 1800 de macht over Noord-Afrika naar zich toe weten te trekken, het traditionele ‘wingebied’ voor slaven. Engeland wilde de absolute economische macht van haar Imperium beschermen door andere (opkomende) concurrerende naties het recht op invoeren van werkkrachten onmogelijk maken en zeker niet het wegroven van werkkrachten uit haar Noord-Afrikaanse gebied toestaan. Zelf had ze in vele jaren van mensenhandel grote volksplantingen weten te realiseren die in voldoende mate voor nakomelingen zorgden zodat nieuwe aanvoer niet noodzakelijk was.

Om op een andere manier in de behoefte van nieuwe werkkrachten te voorzien werden ‘contractarbeiders’ aangeworven, mensen die zelf hun overtocht betaalden en per saldo tegen lagere kosten het werk mochten verrichten. Een praktijk die de Engelse elite op het ‘Suikereiland’ Trinidad al had gebruikt. Nadat het economisch niet meer rendabel was om van de relatief dure slaven (aanschaf, transport, verzorging, onderdak, etc.) gebruik te maken werd daar de slavernij afgeschaft en werden zo’n 150.000 Indiase contractarbeiders naar het eiland gebracht. Deze koelies verrichten tegen lagere beloning zelfs de smerigste karweitjes wat zorgde voor enorme spanningen.

Afkoop van de slavernij


Zoals gezegd had de afschaffing van de slavernij geen humanitaire maar een puur economische achtergrond. Dát was de reden dat op 1 juli 1863 in Suriname met 21 kanonschoten ook daar de afschaffing afgekondigd werd. Na de afschaffing waren de vrijgekochte slaven overigens nog wél 10 jaar verplicht kosteloos voor hun vroegere meesters te werken! De contractarbeiders, (de gastarbeiders van toen!!) mensen die zelf hun overtocht betaalden, mensen die zichzelf importeerden, in hun eigen onderhoud moesten voorzien, namen de plaats in van de dure slaven. Hun lot was eerder slechter dan van de voormalige slaven en moesten ze met minder genoegen nemen dan hun onder dwang geronselde voorgangers. Per saldo leverde de wisseling van de wacht de plantage-eigenaren het hoger rendement, iets waar het hun uiteindelijk dan ook om te doen geweest is!!

De Nederlandse burger – zélf min-of-meer (loon-) slaaf en horige van de heersende elite – betaalde fors mee aan de afschaffing van de slavernij. Per vrijgekochte Surinaamse slaaf vergoedde de Nederlandse overheid – uit de zak van de Nederlandse belastingbetaler wel te verstaan – een bedrag van ettelijke honderden guldens belastinggeld aan de slaveneigenaar/plantagehouder, een bedrag dat vele malen hoger lag dan waarvoor zijn ‘eigendom’ nog in de boeken stond.

Per saldo kan met recht gezegd worden dat het de toenmalige Nederlandse (blanke) burgers geweest zijn die met door hen opgebracht belastinggeld de Surinaamse slaven hebben vrijgekocht. Misschien dat men hier eens bij stil kan staan? Beter nog.. zou het niet eens tijd worden voor een monument ter nagedachtenis van hen die de slaven (van toen) hebben vrijgekocht? De blanke Nederlandse belastingbetalers van toen!

Fré Morel

Geraadpleegde bronnen:

De Nederlandse slavenhandel – 1500-1850, P.C. Emmer, Uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2000
Slavenhalers en Slavenhandel, L.C. Vrijman, Uitg. P.N. v. Kampen & Zn., Amsterdam, 1943
Binnen zonder kloppen, P. Lakeman, Uitg. Meulenhoff, Amsterdam, 1999
The Grandees, Stephen Birmingham, Harper & Row Publishers, New York, 1971
De Ondergang van Napoleon, Adam Zamoyski, uitgeverij Balans, 2007
Van Oranje Stadhouders tot IJzeren Kanselier, F. Morel, 2007
Oorlog is Misleiding en Bedrog, F. Morel, 2012
De herkomst van de asjkenazische joden: de controverse opgelost, J. van Straten, 2009
http://www.tenhaaf.info/genealogy/Genealogy_eng/familytree_body.ht
http://www.elsevier.nl/nieuws/politiek/artikel/asp/artnr/205506/rss/true/index.html
http://www.dbnl.org/tekst/busk001land02_01/busk001land02_01_0120.htm
http://www.kb.nl/dossiers/slavernij/slavernij.html