Wereldregering
Niemand minder dan de vroegere Engelse minister-president Benjamin Disraëli (tussen 1868 en 1880 meervoudig in functie) deed in zijn in 1844 gepubliceerde werk ‘Coningsby, the new Generation’ uit de doeken dat het niet de overheden waren die regeerden maar dat ze slechts het overheidsapparaat controleerden! Op hun beurt werden die overheden namelijk “gecontroleerd door de verborgen hand.”
Vrijmetselaar Disraëli wist waarover hij sprak omdat hij net als alle andere staatshoofden die machtspositie kon bekleden omdat ‘men’ hem op die plaats accepteerde c.q. geplaatst had. In 1856 liet Disraëli weten dat “Italië, Frankrijk, een groot deel van Duitsland en overige landen, bedekt zijn met een netwerk van geheime organisaties” die geen constitutionele regeringen wilden maar “het eigendom afschaffen en de kerkelijke geestelijkheid verjagen” als doel hadden.
Ook een andere Engelse minister-president Robert Cecil (Lord Salisbury – tussen 1885 en 1902 meervoudig in functie) meende als ervaringdeskundige over het bestaan ervan iets te moeten zeggen. Kort voor zijn dood in 1903 verklaarde de lord – voluit Robert Arthur Talbot Gascoyne-Cecil, de derde hertog van Salisbury – “Wij hebben geen keus, de vloedgolf heeft zich gekeerd en wie ben ik, wie zijn wij, dat wij het zouden proberen de vloed tegen te houden? Wij hebben met machten te doen die groter en sterker zijn dan wij in staat zijn te beteugelen” en hij bedoelde daarmee dat “er niet gestreden werd tegen vlees en bloed, maar tegen overheden, tegen de machten, tegen ‘geweldhebbers’ van de wereld.” Salisbury kon het weten, hij was zelf prominent lid van een uiterst machtig en illuster non-gouvernementeel genootschap, de ‘Pilgrims Society’ en lid van de ‘Round-Table’.
Andrew Carnegie, een machtige industrieel naar wie ook de ‘heldenmedaille’ is vernoemd, meende in 1886 door middel van de publicatie “Triumphant Democracy”‘de wereld’ ook op de hoogte te moeten brengen van een groep die naar zijn mening allesbepalend was.
Naar zijn oordeel waren er maar zes of zeven mensen nodig om de natie in oorlog te brengen zonder daarbij rekening te hoeven houden met het Parlement: “My American readers may not be aware of the fact that, while in Britain an act of Parliament is necessary before works for a supply of water or a mile of railway can be constructed, six or seven men can plunge the nation into war, or, what is perhaps equally disastrous, commit it to entangling alliances without consulting Parliament at all. This is the most pernicious, palpable effect flowing from the monarchial theory, for these men do this in ‘the king’s Name,’ who is in theory still a real monarch, although in reality only a convenient puppet, to be used by the cabinet at pleasure to suit their own needs.” Carnegie moest het kúnnen weten, ook hij maakte deel uit van de ‘Pilgrims Society’.
Walther Rathenau, de Duitse minister van economische zaken ten tijde van de Eerste Wereldoorlog meende eveneens een waarschuwend geluid te moeten laten horen. Op 25 december 1909 verscheen het van zijn hand afkomstige artikel “Geschäftlicher Nachwuchs” in het Weense blad ‘Neue Freie Presse’. Daarin schreef hij dat een groep selecte van driehonderd (elkaar bekende) mannen het economische lot van Europa bepaalde en zelf hun opvolgers kozen. “Dreihundert Männer, von denen jeder jeden kennt, leiten die wirtschaftlichen Geschicke des Kontinents und suchen sich Nachfolger aus ihrer Umgebung.”
Tijdens de presidentsverkiezingen van 1912 was het Theodore Roosevelt die liet weten dat andere machten aan het roer stonden dan de burgers in gedachten hadden “Behind the visible government there is an invisible government upon the throne that owes the people no loyalty and recognizes no responsibility.”
Sir Winston Churchill, de vermaarde vroegere Engelse minister-president (tussen 1940 en 1955 meervoudig in functie) deed ook een boekje open over deze – naar zijn mening – achter de schermen opererende machthebbers. Op 8 februari 1920 plaatste de ‘Illustrated Sunday Herald’ een bijdrage van zijn hand waarin hij de betrokkenheid van een criminele kliek schetste “Vanaf de dagen van Spartacus Weishaupt tot die van Karl Marx, tot die van Trotsky, Bela Kuhn, Rosa Luxemburg, en Emma Goldman, groeide dit wereldwijde komplot gestaag. Dit komplot speelde een absoluut herkenbare rol in de tragedie van de Franse Revolutie. Het was de drijfveer van elke omverwerpende beweging gedurende de negentiende eeuw; en nu uiteindelijk heeft deze bende van buitengewone persoonlijkheden uit de onderwereld van de grote steden van Europa en Amerika, het Russische volk bij de haren gegrepen, en zijn praktisch de onbetwiste meesters geworden van dat enorme imperium.”
Churchill moest het weten, óók hij maakte deel uit van het netwerk van de ‘Pelgrims Society’. Het volgende citaat: “Men moet werkelijk blind zijn, om niet te zien, dat hier op aarde een groot plan uitgevoerd wordt, en dat wij als trouwe knechten aan de verwerkelijking daarvan, slechts mogen meewerken” moet volgens diverse bronnen aan Churchill toegeschreven worden. Churchill zou – net als zijn voorgangers Disraëli en Salisbury – niet de enige minister-president zijn die zich in de loop van de geschiedenis meende te moeten uitlaten over een zogenaamde ‘onzichtbare wereldregering’ die achter de schermen de macht in handen zou hebben.
De voormalige Franse minister-president Georges Clemenceau (tussen 1906 en 1920 meervoudig in functie) meende ook een duit in het zakje te moeten doen. Op 27 november 1926 verschenen zijn woorden in het blad ‘L’Illustration’ “De waarheid is, dat wij, onder verschillende benamingen, nooit door iets anders geregeerd zijn dan door kleine groepen, waarvan de belangen met idealistische praatjes worden gestoffeerd.” Ook John F. Hylan, de voormalige burgemeester van de stad New York, liet tijdens een bijeenkomst in Chicago weten dat volgens hem een kleine machtselite achter de schermen de macht in handen had. In de New York Times van 27 maart 1922 stond te lezen dat volgens hem de echte bedreiging voor de democratie gevormd werd door “de onzichtbare regering die haar slijmerige tentakels als een reuzenoctopus over de stad, staat en natie uitspreidt… Aan het hoofd van die octopus staan de belangen van Rockefeller-Standaard Oil en een kleine groep machtige banken waarnaar over het algemeen verwezen wordt als de banken die de regering van de VS feitelijk voor hun eigen egoïstische doelen runnen.”
“… there are forces and events too big, too powerful, with so much at stake for other people or institutions, that you cannot do anything about them, no matter how evil or wrong they are and no matter how dedicated or sincere you are or how much evidence you have. This is simply one of the hard facts of life you have to face.” William Colby, Voormalig CIA directeur.
De voormalige Engelse minister-president Stanley Baldwin schreef in 1935 “De staten, waaronder de Britse kroon, beschikken niet meer over hun toekomst. Onzichtbare machten, zowel in mijn land als elders, behartigen hun eigen belangen en jagen een afschuwelijk idealisme na.” In 1941 schreef Sir Edward Levy-Lawson, de latere Lord Burnham, lid van de selecte Pilgrims Society ”de bekende leiders, presidenten, koningen, senatoren, kamerleden en generaals, zijn niet de echte leiders.”
Disraëli, Salisbury, Churchill, Clemenceau, Rathenau, Roosevelt, Carnegie, Hylan, Wald, Colby, Baldwin, Burnham – personen die bepaald niet als fantaserende idioten te boek staan en met elkaar gemeen hebben dat zij van mening zijn dat er zoiets fantastisch als een ‘onzichtbare macht’ bestaat. Ook de Nederlandse historicus Dr. Mr. Frans Gosses was van mening dat er sprake was van een ‘Governing, Privileged Class(es)’. In zijn in 1946 uitgebrachte proefschrift uit augustus 1945 met de titel ‘Het bestuur der buitenlandsche betrekkingen in Engeland vóór den eersten wereldoorlog’ schreef hij op pagina 19 (o.a. over Groot-Britannië): “…zij, die de meerderheid van de kiezers vormen hebben niet de leiding van een land. Die leiding is in handen van een kleine minderheid, welke op elk gebied de toon aangeeft, van een ‘Governing Class’. Ze beheerst niet alleen het politieke maar ook het sociale leven, ze is even machtig in het parlement en in de regering…”
Achter de schermen opererende schimmige machtselites waarvan de meest uiteenlopende personen, organisaties, genootschappen en bedrijfstakken deel uitmaken. Hun ultieme doel schijnt het te zijn de absolute macht en controle over alle grondstoffen, delfstoffen, handel en industrie in handen te krijgen. Een, als het zo uitkomt, elkaar beconcurrerende dan weer coöpererende elite die over de aarde als een plunderplaneet beschikken en haar bewoners ondergeschikt maakt aan hun ‘groter doel’. Kortom in een grenzen-loze wereld de absolute heerschappij nastreven over alles wat ademt, leeft, beweegt en waarde heeft.
Een machtshongerige kliek die van mening is boven de ‘gewone burgers’ verheven te zijn. Een stel psychopaten dat zichzelf met een haast onaantastbare, goddelijke status omgeven heeft, die haar volledig eigen agenda heeft en nastreeft. Een agenda waarin andere begrippen van ‘tijd’ (eeuwige schuld en boete) en andere vormen van ‘strijd’ (waarin ‘wij’ tegen ‘zij’ worden uitgespeeld) opgenomen zijn die voor de ‘gewone sterveling’ verborgen en onbegrijpbaar blijft. De ‘toverformule’ these + antithese = synthese wordt daarbij – in omgekeerde volgorde – als een zeer bruikbare formule gehanteerd. De vooropgezetheid waarmee deze kliek lijkt te opereren verschaft hen een zekere mate van bovennatuurlijke en onbegrepen helderziendheid.
Uit: ‘Oorlog is Misleiding en Bedrog, Fré Morel