Home » Columns » Van RaBo naar Roverbank

Van RaBo naar Roverbank

Hij zou zich geheid omdraaien in z’n graf als hij kon zien wat er van zijn levenswerk terechtgekomen was, Friedrich Wilhelm Raiffeisen. Als midden-twintiger werd hij burgemeester van een boerengehucht in het Westerwald, bij onze Oosterburen in Rijnland-Pfalz, eerst in Weyersbusch, daarna Flammersfeld om te eindigen in Heddesdorf.

Wat deze boerenburgemeester nu zo bijzonder maakte was zijn maatschappelijke betrokkenheid en Altruïstische inslag. Altruïstisch, een woord welhaast vergeten, dat vertaald kan worden in onbaatzuchtig, dienstbaar zijn aan en gericht zijn op de medemens, de ander!

Raiffeisen maakte als hoogste ambtsdrager van dichtbij mee hoe zijn mede dorps- en streekgenoten letterlijk bezweken onder de druk van op rente jagende bankiers en woekerende smeerlappen. Kleine keuterboeren zoals Michael Penkhoff uit Odenrath legden het per definitie altijd af tegen de nooit-en-nimmer zat wordende geldgraaiers.

In zijn geval was dat de vermogende paardenhandelaar Bohmer. Om een lang verhaal kort te maken, Bohmer maakte op vileine wijze misbruik van de misere waarin keuterboer Penkhoff verkeerde, liet de renteschuld aan hem exploderen waarna hij have & goed van de keuterboer voor een appel & ei annexeerde.

Dat Penkhoff en zijn gezin, en met hen ontelbare andere keuterboeren, op deze manier letterlijk en figuurlijk de nek omgedraaid werd en kon verrekken, was bijzaak, sterf jij maar! Welzijn & welvaart was niet EN IS NOOIT de zorg van de enkel op winst beluste geldwolven die met de wet in de hand elk tot de bedelstaf konden veroordelen.

In de hongerwinter van 1846-47 zou een groot aantal inwoners van het Westerwald letterlijk gecrepeerd zijn als Raiffeisen niet op de bres gesprongen was en een zelfhulp-coöperatie opgezet had: “Verein für Selbstbeschaffung von Brod und Früchten “. In een zelf opgerichte bakkerij werd het door particuliere donaties ingekochte meel tot brood gebakken en onder de hongerende dorps- en streekgenoten verdeeld.

De bakkerij was de aanzet die uiteindelijk leidde tot een eigen coöperatieve bank waarbij de zelfhulp voorop stond. Een Boerenbank die met gebruikmaking van eigen (geld-)middelen zorg droeg voor de eigen ontwikkeling waardoor ze niet meer afhankelijk waren van de woekerwillekeur en de verantwoordelijkheid terugkregen & behielden voor zichzelf.

Het paste naadloos in de filosofie van Raiffeisen die stelde dat armoede enkel bestreden kan worden door afhankelijkheid te elimineren en vatte dat simpel samen onder de zogenaamde 3 x S formule: Selbsthilfe, Selbstverwaltung, und Selbstverantwortung.

De Rheinische Landwirtschaftliche Genossenschaftsbank legde het werk lam van de rente jagende bankiers en woekerende smeerlappen, de geldgraaiers van toen hadden het nakijken. De bank floreerde, groeide groter onder de naam van de grondlegger, de Raiffeisenbank. Maar.. zoals de Nederlandse volksdichter Bredero ooit al schreef, ’t Kan Verkeren, oftewel – het kan veranderen, de dingen blijven niet zoals ze zijn.

De bank van Raiffeisen smolt samen met de Boerenleenbank tot RaBo en vergroeide langzaam maar zeker tot een instelling waarvan grondlegger Raiffeisen zich geheid omdraaien zou in z’n graf als hij kon zien wat er van zijn levenswerk terechtgekomen was. Voor veel boeren vandaag de dag geen hulp of steun, geen boerenbank, maar verworden tot De Roverbank.