Uit onderzoek van recent vrijgekomen briefwisseling tussen diplomaten van de Amerikaanse ambassade in de Indonesische hoofdstad Jakarta blijkt dat de VS op de hoogte was én steun gaf aan de uitmoording van honderdduizenden burgers in Indonesië na de militaire staatsgreep van 1965. Voor de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk en andere westerse mogendheden was de regering van verkozen president Soekarno een probleem. Hij nationaliseerde een groot deel van de exploitaitie van de grondstoffen in zijn land en organiseerde met de opbrengsten onderwijs en gezondheidszorg voor de bevolking.
Amerikaanse en Europese mijnbedrijven zagen door dit beleid enorme winsten aan hun neus voorbijgaan, eerst en vooral omdat ze niet langer vrij en spotgoedkoop over de ruwe grondstoffen van Indonesië konden beschikken, maar ook omdat ze verplicht zouden worden hun werknemers in de mijnen en landbouw redelijke lonen te betalen en degelijke ‘dure’ arbeidsvoorwaarden zouden moeten aanbieden.
Indonesië 1965, opstap naar Chili 1973
Volgens het procédé dat eerder al in Iran succesvol was toegepast in 1953 (en later ook in Chili) werd de democratisch verkozen regering van Indonesië onder leiding van president Soekarno in 1965 afgezet. Dat gebeurde met dezelfde methodes als in Iran: steun aan opstandige generaals, opleiding van soldaten in ‘contra-terroristische’ strategieën, stoken van sociale onrust door het verspreiden van valse verhalen via de privé-media in handen van de grote bedrijven, omkopen van vakbondsleiders, gerichte aanslagen tegen gematigde figuren enzovoort. De zogenaamde aanleiding voor de staatsgreep was de moord op zes generaals die in de schoenen van de Communistische Partij werden geschoven en als een ‘poging tot staatsgreep’ voorgesteld. Jaren later bleek uit onderzoek dat dit een georganiseerde provocatie was. Het kwaad was echter geschied. Het beoogde doel werd bereikt.
President Lyndon Johnson keurde dit destabiliseringsprogramma goed. Nadat generaal Soeharto de macht veroverde ging het leger over tot de massale afslachting van activisten, vakbondsleden, journalisten, leraars en iedereen die op een of andere manier met de afgezette regering had samengewerkt of verdacht werd van ‘communistische’ sympathieën. Naast bijna alle leden van de Communistische Partij werden studentenleiders, intellectuelen, academici, kunstenaars, gemeenschapsleiders, activisten voor vrouwenrechten én etnische Chinezen afgemaakt. Met ‘communist’ werd niet uitsluitend personen bedoeld die de leer van het communisme aanhingen, maar alle personen die op eender welke manier ingingen tegen de belangen van de VS en van westerse bedrijven.
In hun rapporten juichten Amerikaanse diplomaten de “afslachtingen” en “arbitraire dodingen” van Indonesiërs toe. Historisch onderzoek heeft vroeger al aangetoond dat de VS ruime financiële, militaire, technologische steun en informatie boden aan het nieuwe regime. Zo kon het leger gebruik maken van lijsten met namen van personen die door de Amerikaanse buitenlandse inlichtingendienst CIA waren opgesteld in de jaren voor de staatsgreep.
De massale afslachtingen werden niet verzwegen in de westerse pers. De New York Times beschreef ze toen als ‘noodzakelijk’ om het communistisch gevaar in te tomen. Bovendien werden de berichten zo gekaderd dat ze de indruk gaven dat het hier om wederzijds geweld zou gaan tussen twee strijdende partijen. De CIA beschreef wat gebeurde in de eigen interne rapporten als “een van de ergste massamoorden van de 20ste eeuw”
Generaal Soeharto werd president en voerde een militair schrikbewind tot aan zijn afzetting in 1998. Dertig jaar lang had hij zijn land ter beschikking gesteld voor westerse bedrijven die de bevolking vrijelijk konden uitbuiten, in wat het eerste grootschalige neoliberale experiment ter wereld werd (de term neoliberalisme geraakte pas later ingeburgerd). Elke vorm van vakbondactiviteit werd levensgevaarlijk. De Kopassus (Komando Pasukan Khusus of Special Forces Command) was de afdeling van het leger die berucht was voor folteringen en standrechtelijke executies. Soeharto zelf, zijn familie en zijn ‘cronies’ werden tussendoor schatrijk.
Toen hij niet langer dienstig was voor de VS kreeg hij één telefoon van minister van buitenlandse zaken Madeline Allbright (onder president Clinton) en hij werd afgezet. Hij kon de volksopstanden tegen zijn regime niet langer onder controle houden, de praktijken van zijn Kopassus werden niet langer verzwegen in de westerse media, bovendien was de gruwel van de bezetting van Oost-Timor niet langer ontkenbaar. In een grotendeels gelukte poging om het regime zonder Soeharto verder te zetten werd hij de laan uitgestuurd – hij mocht wel zijn geld behouden. De nu vrijgekomen documenten zijn rapporten van de ambassade in Jakarta. De CIA-rapporten over die periode zijn nog steeds geheim. Vermoed wordt dat daarin nog veel meer gedetailleerde informatie staat over de samenwerking met de Indonesische coupplegers.
Bron: http://www.dewereldmorgen.be – Gepubliceerd: donderdag 19 oktober 2017