Home » Geschied-en-is » De aanslag op 28 juni 1914

De aanslag op 28 juni 1914

Auto aanslag

 

 

 

 

Een paar dagen vóór het officiële bezoek had Frans Ferdinand Sarajevo al bezocht. Op vrijdag de 26e juni had hij de stad een bezoek gebracht en de volgende dag – zaterdag 27 juni – zou hij militaire manoeuvres buiten de stad bijwonen van het 15e en 16e legercorps. Het bezoek was ruim van te voren, in 1913, gepland. Op zondag 28 juni 1914, ‘Sint Vitusdag’, een Servische feestdag, zou Frans Ferdinand de stad opnieuw en dan ‘officieel’ bezoeken. Kringen rond de prins hadden hun best gedaan om hem op andere gedachten te brengen om juist die dag de stad te bezoeken, een feestdag die bij de Serviërs nogal gevoelig lag.

De 28e herdachten de Serviërs namelijk de nederlaag die ze in 1349(!) tegen de Turkse overheersers hadden geleden (de slag op het ‘Merelveld’) en vierden ze tegelijk ook het einde van de Turkse overheersing waaraan in 1878 een einde was gekomen. Hun ‘vrijheid’ was echter maar van korte duur. Het ‘Congres van Berlijn’ besloot in 1878 namelijk tegen hun wil (en de aanhangers van een ‘Groot Servië’) dat de voormalige Turkse provincies Bosnië en Herzegovina onder controle van Oostenrijk-Hongarije werden gesteld. Vanaf dát moment werd dat rijk als de nieuwe onderdrukker beschouwd. Diverse bronnen uit binnen en buitenland wisten te melden dat er plannen zouden bestaan voor een mogelijke aanslag die dag. Jovan P. Jovanović, de Servische vertegenwoordiger in Wenen, had op 5 juni 1914 (en op eigen initiatief) Leon von Bilinski, de civiel-gouverneur van Bosnïe-Herzegovina en minister van financiën gewaarschuwd en hem aangeraden om het prinselijk bezoek op de 28e niet door te laten gaan.

Met de waarschuwende woorden van Jovanović in gedachten werd even gedacht dat het beter zou zijn de prins ná het bijwonen van de manoeuvres op zaterdagavond te laten vertrekken en het zondagse bezoek aan Sarajevo af te gelasten of te verplaatsen naar een andere dag. De prins zelf en Oskar von Potiorek, de militair-gouverneur van Bosnïe-Herzegovina en tegenstrever van Jovanović, hielden vast aan het originele plan en zo reed hij op zondag door de straten van Sarajevo. Dat de waarschuwingen van Jovan P. Jovanović in de wind geslagen werden had alles te maken met het gegeven dat hij niet zo goed in de ‘diplomatenmarkt’ lag. In Oostenrijk ‘moest’ men hem niet, beschouwde hem als ‘persona non grata’ omdat men hem (terecht?) verdacht betrokken te zijn geweest bij de ‘Prochaska Affaire’. Deze affaire had er bijna voor gezorgd dat in 1912 tussen Oostenrijk-Hongarije en Servië een oorlog uitbrak.

Oscar Prochaska was de Oostenrijks-Hongaarse consul in Albanië, Prizren. In de eerste Balkanoorlog werd hij op verdenking van opruïende activiteiten door de Serven opgepakt. De Oostenrijkse media maakte hierover veel ophef en veroorzaakte stemmingmakerij onder de burgers. Zo zou de consul slecht behandeld zijn en gemarteld worden en werd zelfs gesuggereerd dat Prochaska ondertussen geëxecuteerd zou zijn door Servische soldaten. De spanningen liepen zo hoog op dat zowel in Servië als in Oostenrijk-Hongarije het leger in staat van paraatheid gebracht werd. ‘War may depend on Consul’s fate’ kopte de New York Times van 26 november 1912. Volgens de correspondent was het toch vooral aan Duitsland te danken dat e.e.a. nog niet tot een oorlog gevoerd had met alle verschrikkelijke gevolgen van dien. “It is well known that Germany’s influence is being exerted to the uttermost to prevent war between Austria and Servia, with its possibilities of a European Armageddon…”

Het was tevens de verdienste van de ‘Neue Freie Presse’ die door goed speur- en schrijfwerk de werkelijkheid aan de oppervlakte bracht. Prochaska kwam in januari 1913 weer vrij en daarmee was ook de oorlogsdreiging geweken. Als diplomaat was Jovan P. Jovanović ongewenst en Oostenrijk-Hongarije had al verschillende keren tevergeefs aangedrongen op zijn vervanging. Naast vrijwel het hele ‘Corps Diplomatique’ ontweek ook Frans Ferdinand Jovan P. Jovanović en had hem tot drie keer toe de audiëntie geweigerd. Van Jovan P. Jovanović was bekend dat hij in contact stond met radicale studentenbewegingen als ‘Zora’ en ‘Rad’. Viadan Gatschinowitsch die een belangrijke rol gespeeld had in de voorbereiding op de moord op de kroonprins was eveneens bij deze twee organisaties betrokken die beide onderdak vonden aan de Langegasse 22, hetzelfde adres waarop ook de Bosnisch revolutionaire organisatie ‘Mlada Bosna’ gehuisvest was.

Het wantrouwen richting Jovan P. Jovanović was dan ook niet geheel ongegrond. Een van de weinige personen waarmee hij wel contact had was Leon von Bilinski, iemand die op zijn beurt ook niet erg geaccepteerd of geliefd was. De waarschuwende woorden behaalden daardoor geen effect terwijl de geruchten over een mogelijke aanslag juist bleken te zijn geweest. Langs de rijroute stond die zondag een zevenkoppig moordcommando dat bestond uit: Mehmed Mehmedbasic, Vaso Cubrilovic, Nedjelko Cabrinovic, Cvetko Popovic, Danilo Ilic, Gavrilo Princip en Trifka Grabeza. Gewapend met een klein arsenaal van 3 pistolen en 6 handgranaten waren zij van plan de toekomstige Oostenrijks-Hongaarse keizer naar de eeuwige jachtvelden te bevorderen.

Zonder zich van het dreigende gevaar bewust te zijn, reed de stoet van zeven auto’s door de stad, Frans Ferdinand en zijn vrouw in een 4-jaar jonge, zes-persoons ‘Gräf & Stift’ cabriolet die eigendom was van Graaf Franz Harrach. Harrach had als lid van het ‘Freiwilligen Automobilkorps’ zijn wagen die dag ter beschikking gesteld en reed zelf als adjudant van de kroonprins mee. Het kenteken van de rechtsgestuurde wagen – A-III-18 – zou jaren later het onderwerp zijn van de fantastische bewering dat daarin de wapenstilstanddatum (‘Armistice’- 11-11-1918) te lezen zou zijn. Vlak bij de ‘Cumurjabrug’ werd de eerste aanslag van die dag gepleegd.

De aanslag mislukte doordat chauffeur Carlo Cirillo Diviak vanuit zijn ooghoeken iemand iets naar de auto had zien werpen waarop hij meer snelheid maakte. Wat hij gezien had was een handgranaat die de Bosnische typograaf (werkzaam bij de Staatsdrukkerij) Nedeljko Cabrinovic om 10.15 uur naar de auto had gegooid. Doordat de auto door de actie van Diviak plotseling sneller vooruitschoot belandde de handgranaat nét op de neergelaten linnen kap van de auto, stuiterde op straat onder de volgende auto en kwam dáár tot ontploffing. Graaf Harrach gaf over de aanslag het volgende ooggetuigenverslag:

“In de auto die door Hunne Hoogheden werd gebruikt, zat ik voorin naast de chauffeur, tot plotseling een projectiel schuin tussen mijn nek en die van Zijne Excellentie Potiorek doorsuisde. Ik voelde de luchtdruk duidelijk. Toen ik omkeek, zag ik duidelijk een voorwerp dat eruit zag als een busje, van het achterover geklapte dak van de auto achter het hoofd van de Hertogin naar beneden vallen. Kort daarna gaf mijn chauffeur snel gas. Op dat ogenblik klonk een ontploffing als van een kanon, waardoor de lucht met kruitdamp werd verzadigd.”

Enkele van de inzittenden waaronder luitenant Erik von Merizzi, Baron Rumerskirsch en een paar mensen in het publiek raakten gewond, Frans Ferdinand bleef ongedeerd. Oskar von Potiorek, legerbevelhebber en militair gouverneur van Bosnië en Herzegovina gaf later het volgende verslag van de aanslag:

“De derde auto van de kleine colonne werd getroffen door de ontploffende granaat. Naar verslag van de extra editie van de ‘Bosnische Post’ van zondag 28 augustus 1914, editie nr. 145 waren verschillende gewonden te betreuren. Eén van de officieren, luitenant Erik von Merizzi, de adjudant van Potiorek raakte gewond, samen met Baron Rumerskirsch, hofdame Gravin Lanjus en enkele omstanders. Dr. Löffler verleende de eerste hulp, detective Zejnilovic greep met hulp van passanten en politieagenten Cabrinovic in de kraag.”

De aanslag zou geen roet in het eten gooien, Frans Ferdinand vervolgde zijn tocht. Na een kort bezoekje aan het gemeentehuis werd de route – enigszins gewijzigd – vervolgd. In dát gedeelte van de tocht zou de tweede aanslag van die dag volgen, eentje die wél succes zou hebben. Bij de Frans Jozefstraat (nu omgedoopt in Hadzi Ristica) nam de kleine colonne een verkeerde afslag en werd er midden op het kruispunt gestopt. Dát was het moment waarop een ander lid van het moordcommando uit het publiek tevoorschijn sprong, de 19-jarige Gavrilo Princip. Om 11.37 uur richtte hij van dichtbij zijn Browningpistool, haalde enkele keren de trekker over en schoot daarmee het levenslicht uit zowel Frans Ferdinand als zijn vrouw Sophia.

“Oorlog is Misleiding & Bedrog” – Fré Morel, 2012-Uitgeverij: Papieren Tijger/Breda