Home » Geschied-en-is (Pagina 4)
Categorie archieven: Geschied-en-is
Macht achter de macht
“De waarheid is – erkent Clémenceau aan de vooravond van zijn dood -, dat wij, onder verschillende benamingen, nooit door iets anders geregeerd zijn dan door kleine groepen, wier belangen met idealistische praatjes werden gestoffeerd. Over de democratische kliekregeringen zou heel wat te zeggen zijn – Clémenceau kan dit weten -. Hun geschiedenis verschilt niet aanmerkelijk van de andere. Ik zie niet, dat gedurende 2000 jaar, sinds Aristophanes, het regeringsstelsel veel veranderd is.” (*) Vandaag de dag laat zien dat er niets veranderd is, waardeloze nep-politici die als trekpoppen aansturen op oorlogen.
Georges Eugène Benjamin Clémenceau was een Frans staatsman, arts en journalist. Als een van de heftigste radicale politici tijdens de eerste decennia van de Derde Franse Republiek kreeg hij de bijnaam De Tijger. Hij is vooral bekend geworden als de premier van Frankrijk gedurende de Eerste Wereldoorlog en als onverzoenlijke onderhandelaar die het verslagen Duitsland (en daarmee ook het na-oorlogse Europa) het Verdrag van Versailles als wurg ketting om de nek legde.
(*) Artikel ‘Achteraf Bezien’ in “L’ Illustration”, 27 november 1926. Gepubliceerd in: Nieuwe Vormen van Oorlog en Hoe die te Bestrijden – B. de Ligt, – pagina 8 – NV Uitgeverij ‘De Tijdstroom’ – Huis ter Heide, 1927
Jo de Boekhouder
In de naam Johannes Kleiman herkennen veel mensen de boekhouder die in 1933 de administratie van het bedrijf Opekta, het bedrijf van Otto Frank, op zich neemt. Ook staat hij bekend als een van de helpers die Anne Frank en de overige onderduikers in het Achterhuis bijgestaan heeft.
Minder algemeen bekend zal zijn dat Kleiman een kleine 10 jaar eerder als 28-jarige boekhouder naast de 48-jarige Luxemburger Jacques Heuskin tot procuratiehouder benoemd werd van de op 22 november 1923 in Amsterdam opgerichte bank M. Frank & Zonen. Heuskin als representant van één van de geldschieters achter de schermen, onkel Hermann Geiershöfer, eigenaar van een Luxemburgse handschoenenfabriek en Jo Kleiman als broer van zakenrelatie Willy Kleiman.
Willy Kleiman bestierde in Nederland het insecten bestrijdings en ontsmettingsmiddelen bedrijf CIMEX dat op haar beurt zakelijke verbindingen had met het Duitse bedrijf Tesch & Stabenow. Dit in 1924 opgerichte en in Hamburg gevestigde bedrijf was marktleider op het gebied van bestrijdingsmiddelen én leverancier van het door de Duits-Joodse wetenschapper en Nobelprijswinnaar Fritz Haber ontwikkelde ongedierte verdelgingsmiddel Zyklon-B. Als de eerder genoemde bank M. Frank & Zonen op 15 december 1924 alweer zijn deuren sluit verhuisd de bank administratief naar het privéadres van Jo Kleiman aan Rombout Hogerbeetsstaat 21 in Amsterdam. Na enkele maanden werd Jaques Heuskin ontslagen maar Jo bleef in functie. Hij kreeg als verantwoordelijk procuratiehouder volledige volmacht en trad in 1925 bij het bedrijf van zijn broer Willy – CIMEX (dat in het Latijn insect of wandluis betekent) – aan het werk.
De Piramide van Austerlitz
Anders dan sommige geschiedschrijvers willen laten geloven was de ‘piramide van Austerlitz’ niet gemaakt als tijdverdrijf door verveelde Franse soldaten en zeker niet als eerbetoon aan keizer Napoleon ter ere van de veldslag bij Austerlitz.
Het was het legerkamp van de Franse soldaten onder de rook van de stad Utrecht dat die naam droeg en waar die kunstmatige heuvel naar vernoemd werd. De Engelse invasie op het eiland Walcheren in 1809 maakte een eind aan alle havenplannen, de soldaten moesten hun spaden verruilen voor geweren om de Engelsen een voet dwars te zetten.
Het was een oud plan uit de 15e eeuw dat de bedoeling had om door middel van een te graven ‘Eemse Vaart’ Utrecht met de Zuiderzee te verbinden. Een ambitieus plan voor de aanleg van een Utrechtse zeehavenproject waaraan koning Lodewijk zijn medewerking verleende. In 1670 had de Utrechtse ‘Dolle Jonker’ Everard Meyster met de gedachte rondgelopen om dat oude plan te realiseren en lanceerde hij daaroverheen ook nog eens een plan voor een enorme stadsuitbreiding. Om de geplande nieuwbouw goed in de gaten te kunnen houden had hij aan de westelijke rand van het uitbreidingsgebied het landgoed ‘Oog in Al’ laten aanleggen, om alles goed in het oog te kunnen houden.
De aanleg van een Utrechtse zeehaven zou de absolute machtspositie van de Amsterdamse haven ondergraven en Utrecht tot een nieuwe handelshoofdstad kunnen maken. Toen een select groepje investeerders in het najaar van 1808 het geactualiseerde ‘Dolle Jonker’ plan aan koning Lodewijk voorlegden, was hij daarvoor dan ook direct te vinden. De in Nederland gelegerde – voor de telkens uitgestelde invasie in Engeland bedoelde – Franse troepen werden voor het zeehavenproject ingezet. In maart 1809 zou met de werkzaamheden worden begonnen, net even buiten de stadswallen en tussen Splinterburg en Baarn. Ook hier zou apotheker Hendrick Keetell aantekeningen van bijhouden en in zijn dagboek was te lezen dat buiten het Wittevrouwenbolwerk de keizerlijke huzaren ‘met schoppen, spaden en cruywaeghens’ begonnen waren om het havenbekken uit te graven. De uitgegraven losse zandgrond werd daarop met proviandwagens naar legerkamp Austerlitz gereden en vormde daar een ca. 20 meter hoge heuvel die later de naam ‘piramide van Austerlitz’ zou meekrijgen.
Adolf & Otto – ‘Alte Kämpfer’
Adolf Hitler en Otto Frank dienden in hetzelfde leger en kregen allebeide het IJzeren Kruis 2e klasse. Hierboven zijn beide gedecoreerde soldaten naast elkaar te zien, links Adolf, rechts Otto.
Anna van Dijk, Joodse verraadster
Op 20 juni 1945 werd de de op 24 december 1905 geboren Joodse Ans (Anna) van Dijk gearresteerd. Haar werd ten laste gelegd dat zij met haar kompanen Branca Siemons en Rosalie Roozendaal vele honderden joden had verraden. Naar eigen zeggen was eerder het tegenovergestelde haar waarheid die gaandeweg het onderzoek vervangen werd voor de waarheid dat zij onder dwang aan het verraden geslagen was. Een geestelijke afwijking lijkt hiervoor eerder een logische verklaring te zijn.
Fré Morel – vasthoudend, volhardend met open geest, niet links of rechts, maar VRIJ-denkend
Het is een bijzonder en vrijwel onbekend verhaal mét daaroverheen een heel mysterieus tintje. In februari 1947 startte de rechtszaak tegen haar bij het Bijzondere Gerechtshof in Amsterdam. Een krantenartikel van 26 juni 1947 maakte er melding van “dat uit de Duitse administratie bleek dat zij niet minder dan 6 à 700 Joden aanbracht.” Andere bronnen maakten melding van aantallen die ver boven de 900 uitkwamen. Ze bekende alle ten laste gelegde gevallen en procureur-fiscaal mr. Gelinck eiste de doodstraf. Twee verzoeken om gratie werden afgewezen en op 8 januari 1948 werd het doodvonnis door koningin Wilhelmina getekend waarna ze op 14 januari 1948 in Amsterdam gefusilleerd werd.
De Nederlandse auteur en onderzoeksjournalist Koos Groen vroeg zich jaren later af: “…waarom werd uiteindelijk juist Ans van Dijk geëxecuteerd en konden veel anderen die vergelijkbare of veel ernstiger misdrijven pleegden, de dans ontspringen? “Is het toeval dat de enige vrouw die na de bevrijding is geëxecuteerd, joods en homoseksueel was?” Het kan er op duiden dat er mogelijk méér aan de hand leek met Anna van Dijk en het is meer dan aannemelijk dat haar executie verband houdt met aanwijzingen die men in 1949 in handen kreeg.
Ans van Dijk en haar verradersteam was vanaf medio 1943 actief in de Amsterdamse grachtengordel en zou er wel eens verantwoordelijk voor kunnen zijn de familie Frank en de andere onderduikers in het achterhuis te hebben verraden. Enkele dagen daarvoor waren andere onderduikers slechts een paar huizen verderop ook door haar toedoen weggevoerd.
Dat Ans van Dijk door haar veroordeling voor haar verraad op zijn minst ook een rol van ‘scapegoat’ toebedeeld gekregen heeft lijkt ondertussen meer dan aannemelijk, maar deze rol is eerder postuum toegekend. Persoonlijk ben ik op basis van alle nu bekende informatie geneigd te geloven dat de omstandigheden die geleid hebben tot het oppakken van de onderduikers aan de Prinsengracht 263 hun oorsprong elders hebben. De aanleiding moet eerder gezocht worden in economische collaboratie (de mate ervan én de daarachter verborgen véél brandbaarder informatie) van de firma ‘Opekta’ en de rol daarin van Otto Frank zelf, Hermine Santrouschitz (later Miep Gies) en Tony Ahlers.
Een artikel uit de Leeuwarder Courant van 3 december 1947 waarin te lezen valt dat “na 1 maart 1948 geen nieuwe zaak op het gebied van economische collaboratie [mag] worden geopend. Naar genoemd blad (het Parool) nog meldt, zullen in Amsterdam, als het voornemen van de minister doorgaat nog slechts honderd van de 7.000 collaboratiezaken kunnen worden berecht” lijkt dit vermoeden te ondersteunen.
Economische collaboratie door ‘Opekta’ werd natijd in alle toonaarden ontkend en loog men elke betrokkenheid weg. Pas na hernieuwd onderzoek in 1963 werd schoorvoetend toegegeven dat ‘in het begin van de bezetting’ sprake geweest was van minimale Wehrmachtleveringen. David Barnouw verklaarde jaren later op zijn beurt in het Leids Dagblad van 13 maart 2002 dat het NIOD “al lang op de hoogte was van het feit dat Frank leverde aan het Duitse leger. We hebben er alleen geen aandacht aan besteed omdat we helemaal niet verbaasd waren.”
Sarie Marais – het Boere Strydlied
Het lied Sarie Marais dat ook veel oudere Nederlanders en Belgische zuiderburen nog wel kennen, was in de Boerenoorlog (1899-1902) hét lied dat door de Boerenstrijders gezongen werd. Het was het te vergelijken met dat van Lily Marlene dat de zangeres Marlene Dietrich een paar decennia later zou uitbrengen.
Het lied werd oorspronkelijk geschreven door de Zuid Afrikaanse dichter en journalist Jacobus Petrus Toerien (1860-1920) in 1889 en was een lofzang op de jonge Susara Margaretha (Sarie) Maré. (1868-1939) In feite was het een bewerking van het strijdlied uit de Amerikaanse Burgeroorlog Sweet Ellie Rhee.
Onder het pseudoniem van Jepete dichtte Toerien – journalist van het blad Di Patriot – zijn regels niet voor zomaar een lief Elsie. Op 19 december 1884 zou hij met Marie Maré, de dochter van Jacob Maré, trouwen. Jacob Maré was overigens een belangrijk man, hij was lid van de uitvoerende raad van Transvaal. Het lied had aanvankelijk niet dezelfde tekst en het aantal coupletten zoals het later bekend werd, maar werd het al zingende verder ontwikkeld. Geruchten gingen dat generaal De Wet het 4e couplet erbij heeft geschreven. Een speling van het lot was er overigens verantwoordelijk voor dat de naam Maré verbasterd werd tot Marais.
Het lied van Sarie Marais ging over de hele wereld. Krijgsgevangen Boerenstrijders importeerden het lied naar hun gevangenkampen in Portugal, St. Helena, de Bermuda’s en Ceylon. Tot op de dag van vandaag gebruiken de Girl Guides uit Sri Lanka (het vroegere Ceylon) dit als lijflied.
Het lied werd in vele talen vertaald, zoals in het Frans, Italiaans en het Russisch. Het Franse Vreemdelinglegioen, de Britse Royal Marines en het seinerskorps van Paraguay hebben het als regimentsmars aangenomen en bij veel wandelevenementen in Nederland werd/wordt het Sarie Marais (vaak meerstemmig) onder het lopen gezongen. Dat met Kakies* de in Khaki geklede Engelsen bedoeld werden is voor vrijwel de meesten onbekend. Sarie, de vrouw van het lied, stierf in alle armoede op 22 december 1939, op 73 jarige leeftijd. Haar graf ligt vlak bij het Vrouwenmonument in Bloemfontein.
Sweet Ellie Rhee
Sweet Ellie Rhee, so dear to me, Is lost forever more
Our home was down in Tennessee, Before this cruel war
Refrein:
Then carry me back to Tennessee, Back where I long to be
Amid the fields of yellow corn, To my darling Ellie Rhee.
Sarie Marais
My Sarie Marais is so ver van my hart, maar’k hoop om haar weer te sien.
Sy het in die wyk van die Mooi Rivier gewoon, nog voor die oorlog het begin.
Refrein:
O bring my trug na die ou Transvaal, daar waar my Sarie woon.
Daar onder in die mielies, by die groen doringboom, daar woon my Sarie Marais.
Ek was so bang dat die Kakies(*) my sou vang, en ver oor die see wegstuur;
Toe vlug ek na die kant van die Upington se sand, daar onder langs die Grootrivier.
Refrein:
O bring my trug na die ou Transvaal, daar waar my Sarie woon.
Daar onder in die mielies, by die groen doringboom, daar woon my Sarie Marais
Die Kakies is mos net soos ’n krokodille pes, hulle sleep jou altyd water toe;
Hul gooi jou op n skip vir ’n lange, lange trip, die josie weet waarnatoe.
Refrein:
O bring my trug na die ou Transvaal, daar waar my Sarie woon.
Daar onder in die mielies, by die groen doringboom, daar woon my Sarie Marais Chorus:
Verlossing die kom en die huis toe gaan was daar, terug na die ou Transvaal;
My lieflingspersoon sal seker ook daar wees, om my met ’n kus te beloon.
Refrein:
O bring my trug na die ou Transvaal, daar waar my Sarie woon.
Daar onder in die mielies, by die groen doringboom, daar woon my Sarie Marais
Nederlandse (niet-) Neutraliteit WOI
In het begin van de Eerste Wereldoorlog had het Duitse leger door gebruik te maken van Nederlands grondgebied de neutraliteit – formeel gezien – geschonden, zónder dat hieraan door Nederland consequenties verbonden waren. Zuidelijk van de plaats Eijsden ligt bij Moelingen een gemeenschappelijk Nederlands/Belgisch landweggetje (de Schansweg) waarlangs op 4 augustus 1914 enkele Duitse pelotons marcheerden in de hoop via de Maasbrug van Vise de rivier over te steken. De route die genomen moest worden (voorbij grenspaal 43) voerde onvermijdelijk over Nederlands grondgebied en was daardoor wel degelijk sprake van schending van de Nederlandse neutraliteit.
Fré Morel – vasthoudend, volhardend met open geest, niet links of rechts, maar VRIJ-denkend.
“Bij het begin van dat weggetje ziet men grenspaal no 43. Even verderop, links in het weiland, ziet men dan ook grenspaal 44. Het weggetje loopt precies tussen deze twee palen door, langs een restaurant en dan recht naar de Maas waar men ook nog grenspaal no 45 kan zien. Vandaar ziet men de overkant. Volgens het grensverdrag tussen Nederland en Belgie was dit weggetje (alleen lopend te begaan) gemeenschappelijk bezit en het is derhalve haast zeker dat de Duitsers bij hun opmars naar de Maas dus ook op Nederlands gebied hebben gelopen.”
Het gehoopte doel werd overigens niet bereikt, de brug was al door het Belgische leger opgeblazen. De schending had echter geen consequenties en werd met de mantel der liefde bedekt waardoor de gedachte van niet neutrale en pro-Duitse Nederlandse opstelling steeds vastere voet kreeg bij de Entente-machten. Niet alleen het verleende keizerasiel in november 1918 maar ook de openstelling van de Nederlandse grens voor de terugtrekkende Duitse legers in die maand leverde een stroom van kritiek op. In de nacht van 18 op 19 november 1918 werd het de Duitsers toegestaan via de Maasbrug bij Maaseik de Maas over te steken en via Roosteren en Susteren naar de heimat terug te keren. Het betrof hier in hoofdzaak etappentroepen die in Noord-België gelegerd waren. Per spoor is de bezetting van Turnhout (een regiment infanterie) via Baarle-Nassau naar Kaldenkirchen (niet ver bij Venlo vandaan) vervoerd. Via station Hamont werden met lazarettreinen Duitse gewonden via de grensplaats Budel over Nederlands grondgebied naar Duitsland gerepatrieerd en een klein aantal soldaten heeft zich via Zeeuws Vlaanderen teruggetrokken. Alles bij elkaar betrof het hier zo’n 70.000 soldaten.
Islamitisch Sonderlager Wünsdorf (WOI)
Nadat de grote mensenslachting in 1914 zijn aanvang genomen werd Duitsland geconfronteerd met het onderbrengen van een enorme toestroom aan krijgsgevangenen. De Duitse soldaten waren erg beducht voor deze van hen cultureel zo verschillende, vreemde soldaten met hun bijzondere strijdmethoden. Bij de waarschuwingskreet Die Schwartzen kommen (de Zwarten komen) werden veel soldaten bijna gek van angst. Door het grote aantal gevangen genomen soldaten met verschillende achtergronden kreeg met name Duitsland te maken met onbekende problemen.
Mohammedanen hadden uit godsdienstige motieven een levensgroot probleem met varkensvlees, Brahmanen op hun beurt met alles wat met rundvlees te maken had, Bengaalse Thakurs aten zelfgebakken, ongedesemd brood met rijst en zo was er een breed scala aan exotische bijzonderheden. Voor het eerst in de Europese krijgsgeschiedenis moest een nieuw soort opvangkampen worden ingericht, in totaal zou Duitsland 175 gevangenkampen inrichten. De enorme cultuurverschillen, het was zeker in én binnen Europa van die tijd een ongekend iets.
Door de verscheidenheid aan gewoonten, gebruiken, rituelen en godsdiensten en niet in de laatste plaats door de verscheidenheid aan talen konden de krijgsgevangenen niet zonder meer bij elkaar worden ondergebracht. In eerste instantie werden de gevangenen in verzamelkampen ondergebracht maar traden al gauw onderlinge problemen op. Engelse en Franse krijgsgevangenen konden het maar moeilijk met elkaar eens worden terwijl de autochtone Engelsen en Fransen met weer- en tegenzin gelijk gesteld werden met de door hen in de wereldstrijd meegetrokken koloniale soldaten.
De Duitse overheid zag zich door de veelvoud aan culturen, gebruiken, onderlinge tegenstellingen en religieuze verschillen genoodzaakt de Entente Cordiale gevangenen onder te brengen in aparte kampen. Als naar elkaar toevloeiend kwik sloten Engelsen, Russen en Fransen zich vanzelf aan zoals vandaag de dag gebruikelijk is in Amerikaanse gevangenissen waar zwart, blank, latino etc. elkaars nabijheid zoeken. In Sonderlager werden de gevangenen opgevangen naar nationaliteit, etniciteit en religie. Islamitische gevangenen werden onderverdeeld in twee aparte stromingen, Noordafrikanen in het Sonderlager Wunschdorf bij Zossen en Tartaren in Zossen-Weinberge. Speciale deel-kampen werden ingericht voor Bantu’s, Sudanezen, Indiërs, etc.
Het Islamitische Wünsdorfer Sonderlager bezat een eigen moskee, had een lager-imam en werden de Islamitische krijgsgevangenen, zoals alle andere gevangenen, in de gelegenheid gesteld hun geloof te belijden. Over deze Duitse kampgeschiedenis is weinig achtergebleven in het collectief geheugen, dat men alles in het werk gesteld had om de gevangen genomen vijanden naar eer en geweten te behandelen is een onbekend gegeven. De behandeling van de door geallieerden krijgsgevangen genomen Duitse soldaten week daarentegen schril af, geallieerde de gruwelpropaganda heeft daar zeker een prominente rol in gespeeld.
Burning The House
In augustus 1814 voer de Engelse vloot de rivier Patuxent op, zo’n vijftig mijl oostelijk van de hoofdstad Washington. “By God, they would not come with such a fleet without meaning to strike somewhere” was de uitgesproken gedachte van de Amerikaanse Generaal-majoor John Van Ness en dáár had hij volkomen gelijk in.
Washington beleefde op dat moment een van de heetste en droogste zomers in haar geschiedenis en het zou haar al snel nog veel heter onder de voeten worden. Met de Engelse troepen in aantocht probeerden de Amerikanen in haastig geknoopte linnen zakken de meest belangrijke regeringsdocumenten in veiligheid te stellen en werden o.a. de Onafhankelijkheidsverklaring, de Grondwet, internationale verdragen en de correspondentie van George Washington op tijd in veiligheid gebracht.
Na verschillende hevige schermutselingen met Amerikaanse verdedigers reed in de ochtend van woensdag 24 augustus 1814 een Engelse verkenningsmissie onder aanvoering van generaal-majoor Robert Ross richting Capitol Hill. Vanuit een huis op het kruispunt Maryland Avenue, Constitution Avenue en Second Street werden door een sluipschutter verschillende schoten afgevuurd. Eén ervan doodde het paard van Robert Ross en een ander verwondde één van zijn soldaten. Het waren de enige schoten die werden gelost.
Hoewel de sluipschutter was gevlucht staken de soldaten het huis in de brand als onderdeel van de door de Engelsen gevoerde politiek elk gebouw te vernietigen van waaruit vijandelijke acties waren ondernomen. Het zou niet het enige gebouw zijn dat in vlammen zou opgaan. Voordat het donker werd zouden vele gebouwen o.a. met behulp van de Congrevische Raketten in vuur en vlam worden gezet en zou de Union Jack op Capitol Hill wapperen.
Toen de Engelsen na krap 26 uur op 25 augustus 1814 de terugtocht inzetten hadden ze de stad op ruime schaal geplunderd en alle belangrijke publieke gebouwen in de brand gestoken, waaronder het Witte Huis en de Congresbibliotheek met meer dan 3.000 onvervangbare waardevolle boeken die tot de grond toe afbrandde. Op 24 december 1814 werd in Gent de vrede getekend en zou de Amerikaanse Senaat op 16 februari 1815 dit verdrag ratificeren zonder enige vorm van Engelse betaling. Engeland had de handen nu helemaal vrij en hield ze door haar overwinningen in diezelfde handen vrijwel absolute macht!
Pierre Minuit & de aankoop van Manhattan
Pierre Minuit (ook wel Peter Minuit of Peter Minnewit genoemd) werd een in het huidige België geboren. Hij werd als zoon geboren uit de Antwerpse koopliedenfamilie Jehan Minuit en Sarah N. Nadat de Spanjaarden Antwerpen hadden ingenomen vertrok de protestantse familie Minuit in 1581 naar de Duitse landen. Pierre zou in goede bekendschap raken, samen met Willem Usselincx en Blommart participeerde hij in de W.I.C. (West Indische Compagnie) Pierre trouwde een rijke koopmansdochter uit Kleef: Gertrud Rae(d)ts. Pierre stond bekend als diamantslijper en met het geld dat zijn vrouw inbracht steeg hij in de diamanthandel. In 1625 stond Pierre op de lijst van de directeurenvergadering van de W.I.C. in Amsterdam.
Op 24 mei 1626 zou Pierre als directeur-generaal van Nieuw België in naam van de W.I.C. Manhatten gekocht hebben voor “een scheet en 3 knikkers” ter waarde van het schamele bedrag van 60 guldens. Behalve een melding over de vermeende aankoop van de Lenape-indianen door Peter Schaghen is een originele koopakte of ander oorspronkelijk stuk nooit overlegd. De aankoop mag op zijn minst gerekend als uiterst discutabel, mogelijk zelfs als één van de grootste onroerendgoedzwendels beschouwd worden.
Aankoop Manhattan
“In 1626 kochten onze voorvaderen het eiland Manhattan van de Indianen voor een schappelijke prijs van f 60,– aan ijzerwaren en glaswerk. Als bijzonderheid zij hier nog vermeld dat kort na het afsluiten van de koop bleek dat de verkopers niet de rechtmatige eigenaren van Manhattan waren, zodat de toen nog doortastende Hollanders besloten niet tweemaal voor eenzelfde gebied te “betalen” en het dan maar liever gewapenderhand in bezat te nemen.”
Bron: 11 Wallstreet, Amerikaanse beursindrukken, pag. 12, C.C.P. Ingwersen Jr, Sijthoff Uitgeverij 1956