Home » Columns » Ik probeer mijn pen

Ik probeer mijn pen

Verba Volant, Scripta manent ~ Woorden vervliegen, het schrift blijft

Schriftelijk, Schrijf, Vulpen, Inkt“Wie schrijft die blijft” is een oud Nederlands spreekwoord en het moet gezegd, de mens zet wat op schrift in zijn leven. Nou ja, ‘op schrift’, vandaag de dag ligt er in steeds minder handen schrijfgerei en is het knoppenbord de ‘pen’ van de nieuwe generatie. Niet zo heel lang terug was men gewoon om met ganzenveer en inkt hele verdichtsels op papier te zetten.

Scherp gesneden met een pennenmes werd de veer getest.. “ik probeer mijn pen”. Bijbels, reisverslagen, verdragen, dagboekaantekeningen, etc., etc. met gebruikmaking van dezelfde letters werden feit en fictie met pen-en-inkt vereeuwigd.

Aan het eind van de negentiende eeuw was de inktpen een begrip, dopend in inkt werden letters samengevoegd tot woorden die op hun beurt weer zinnen vormden. Door middel van een ingebouwd eigen reservoir hoefde de ‘vul-pen’ niet constant in de inktpot gedoopt te worden. Een hele (maar kostbare) verbetering, die niet voor de doorsnee burger weggelegd was. Zij bleven de oude inktpen noodgedwongen trouw.

Schrijfonderwijs

Leren schrijven was een ander chapiter. Dat ging in de regel zonder inkt, daarvoor gebruikte men o.a. leisteen, kalk&krijt en grafiet. Met behulp van uit zachte leisteen gemaakte schrijfstiften (‘griffels’ genaamd) leerde men op hardere leisteen het schrift letter voor letter schrijven. Fouten konden eenvoudig worden weggepoetst met een natte spons. Wie goed zijn best deed kreeg een ’10 met een griffel’, het hoogste cijfer dat gehaald kon worden met een nieuwe griffel cadeau. De minder getalenteerden moesten hun stimulans en inspiratie halen uit de ‘gekleurde’ griffels, schrijfstiften met diverse gekleurde omhulsels aan de achterzijde. Ook met staafjes geperst krijt en kalk werden (tot voor kort) teksten leesbaar gemaakt en het grafiet van de potlood zal denkelijk alle digitale stormen overleven.

Begin van de twintigste eeuw raakten potlood maar vooral de griffel uit de gratie en deed op de scholen de kroontjespen zijn intrede. Gewapend met inktlap en vloeipapier leerden de Nederlandse kindertjes in de eerste klas (nu groep 3) netjes letter voor letter de leesletters te schrijven. Letter voor letter werden in blokschrift alle letters net zo lang herhaald tot er sprake was van regelmatige en vloeiende vormen. De juiste schrijfrichting voorkwam dat de pen terugsprong en spetters op het papier maakte. Schrijven was en is een kunst op zich. In de tweede klas (nu groep 4) leerde men de letters ‘lopend’ en in schuinschrift te schrijven en kwamen ook de hoofdletters aan bod. In de derde klas (nu groep 5) had men het schrift voldoende onder de knie en kon men zich verder bekwamen in de kunst van het lettertekenen. Het was het begin van de ontwikkeling van een eigen en persoonlijk handschrift, even zo uniek en herkenbaar als de persoonseigen vingerafdruk. Wie goed zijn best deed kreeg een 10 zonder griffel maar mocht met een andere kleur inkt schrijven. Tot in de jaren ’60 van de vorige eeuw was dit door de bank genomen de gevolgde procedure op de Nederlandse scholen. Een vulpen, al dan niet met 14-karaat gouden schrijfpunt, was een welkom en waardevol cadeau.

Rol-bal-pen

Het moet gezegd, er werd veel aandacht geschonken aan het handschrift, dát en de inktpen hebben zeker bijgedragen aan de leesbaarheid van het schrift. De invoering van de ‘ballpoint’ op de scholen was voor de schriftontwikkeling een ramp. Onverschillig welke richting de pen  opgedrukt werd, hij schreef altijd. Met de invoering van dat nieuwe schrijfinstrument verdween in rap tempo de leesbaarheid van het handschrift en de ‘pengreep’. De zelfschrijvende rolbal-pen verscheen in steeds meer etuis (en tussen kauwende kindertanden). Ze veroverde de ‘schrijfmarkt’ en voorgevulde inktpennen met een schrijfkogeltje verdrongen  definitief de inktpen van zijn plaats. Tóch bleef de vulpen voor velen onveranderd een waardevol en kostbaar stuk schrijfgereedschap.

Vandaag de dag bezitten miljoenen mensen minstens één ballpoint zonder echter de ontwikkeling ervan te kennen. Laat ons eens op verkenning uitgaan:

Ontwikkeling en productie

Al in 1888 had de Amerikaanse leerbewerker John Loud een patent gekregen op een ballpoint-achtige schrijfstift waarmee hij op de huiden inktmarkeringen kon aanbrengen  Het werd geen commercieel succes net als alle opvolgende honderden patenten voor de ‘ballpoint’. Viscositeit, droogtijd van de inkt en lekkages waren een onoverkomelijk probleem. Een lange reeks van uitvinders trachtte dit tevergeefs op te lossen. De Joods-Poolse uitvinder Slavoljub Eduard Penkala verrichtte op dit gebied verdienstelijk werk. In 1907 kwam hij met de eerste vaste-inkt vulpen een uitvinding waarop anderen weer doorborduurden. De Duitse uitvinder Baum kwam drie jaar later, in 1910, met zijn versie van de ballpoint, in 1916 gevolgd door Van Vechten Riesburg. Bij al deze uitvindingen was de inktvoorraad opgeslagen in een dun buisje dat aan het eind afgesloten was met een rond kogeltje. In 1931 presenteerde de Hongaarse uitvinder László József Bíró op de Budapest International Fair zonder succes de zoveelste ‘ballpoint’ variant die net als zijn voorgangers en nakomers lekte & vlekte. In 1934 waren het de Tsjechen Paul V. Eisen en Frank Kliemens die hun ballpoint patenteerden. Hun ‘Rolpen’ was ook geen lang leven beschoren, ook zij konden het euvel niet verhelpen. László József en zijn broer Georg Bíró bleven echter werken aan de verbetering van inkt, reservoir en kogel. Ondanks dat ze er nog niet in geslaagd waren een goed werkende pen te ontwikkelen vroeger ze op 15 juni 1938 patent aan op hun nieuwste ontwikkelingen.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vertrokken László József en broer Georg Bíró van Hongarije naar Frankrijk. In Parijs kwam László József in contact met een Hongaarse vrouw die getrouwd was met een meer dan bemiddelde Argentijn, Juan Jorge Meyne. Meyne zag wel iets in de pen van Bíró en gezamenlijk vertrokken ze in 1940 naar Argentinië voor het opzetten van het productiebedrijf. ´Birome´ (een portmanteau voor Bíró en Meyne) die de pennen voor de Argentijnse markt ging fabriceren. In tussentijd werden diverse verbeteringen aangebracht die o.a. lekkage moesten verminderen en op 17 juni 1943 werd een nieuw patent aangevraagd.

Contact met de Engelse financier Harry George Martin die over goede handelscontacten beschikte in Engeland en Amerika beloofde grotere afzetmogelijkheden. Martin zag wel brood in het gebruik van pennen op grote hoogtes waar door drukverschillen de gangbare vulpennen onbruikbaar waren. Hij legde contacten met het ‘Air Ministry’ in London en de ‘United States Army Air Force’. Ondanks het feit dat de pennen nog wel snel lekten en vlekten kon het ‘Air Ministry’ in London overtuigd worden van de nuttigheid van dit schrijfinstrument. Samen met zakenpartner Fredrick G. Miles van ‘Miles Aircraft Ltd.’ in Woodley werd in de buurt van Reading, Berkshire, onder de naam ‘Miles-Martin Pen Co. Ltd’ in 1944 met de productie gestart. Zeventien vrouwen gingen aan de slag met de productie van de 10.000 door de Royal Air Force bestelde Biro-pennen. In 1945 lanceerden zij de eerste ‘vrije-marktuitvoering’ van de Biro Ballpoint, gemaakt van bakeliet met een koperen hervulbaar reservoir waarvoor in 1946 meer dan twee Engelse ponden moest worden neergeteld, gelijk aan het weekloon van een secretaresse. In 1945 begon de Franse baron Marcel Bich samen met zakenpartner Edouard Buffard niet ver van Parijs met de productie van o.a. (vul)pennen en onderdelen. In 1950 kocht hij het ballpointpatent over van Bíró en richtte in 1953 het bedrijf  ‘Société Bic’ op.